Terug naar Kaalheide




De beheerder opent de deur naar het oude hoofdveld dat nu in gebruik is
als trainingsveld. Een minder dreigende entree dan ik als speler had. We
moesten vanuit de catacomben door een lange naargeestige betonnen tunnel
naar een steile trap lopen en via een gat achter het doel betraden we
het veld. De grote overdekte staantribune aan de overzijde is verdwenen,
een met gras begroeide wal heeft de plek waar de harde kern stond
vervangen. De betonnen curves ver achter de doelen zijn er nog, net als
de hoofdtribune. We lopen over de tartanbaan en ik slenter naar de
middenstip.

In mijn hoofd probeer ik te formuleren wat ik nu voel. Dit is het veld
waar ik zestien jaar geleden voetbalde: de lichtmasten aan, de tribunes
overwegend leeg, alleen een plukje vaders en bekenden op de hoofdtribune.
Flarden van die wedstrijden stromen als bladeren in een traag stromend
beekje voorbij. Het is vervreemdend in de blakerende zon midden op het
veld te staan, in mijn herinnering is Kaalheide vochtig en donker of
rustend in een avondlijk licht en niet uitgedroogd en weg geetst zoals nu.
Beelden van momenten verschijnen: de lob tegen Willem II, het schuivertje
tegen PSV, de misser tegen Fortuna, de invalbeurt tegen Top Oss en het
beheerste doelpunt.

Ik kijk naar de ruimte, het gebied tussen de middenlijn en de achterlijn
aan de rechterkant, mijn kant, mijn onmetelijke ruimte, die terugkomt uit
de herinnering en werkelijkheid wordt. Ik snel weer de diepte in op een
crosspass, ik zoek mijn mannetje weer op, ik passeer en zet voor, met
binnenkant wreef, eerste paal, tweede paal, op gevoel, op intuitie.
Automatisch loop ik naar mijn lijn. Nils en Thomas - half strompelend met
zijn enkel - lopen met me mee, gevolgd door Tom die met zijn camera alles
vastlegt. We trappen een balletje. Steeds als je een voetbalveld betreedt
word je de kleine jongen die je bent zolang je voetbalt. Pas als je stopt
krijg je je werkelijke leeftijd weer. Ik denk aan mijn zoontje dat nu een
jaar en een paar weken oud is. Als hij gaat voetballen zal ik naar alle
wedstrijden en trainingen gaan kijken; ik zal vrezen voor blessures en
hopen dat hem mijn blessureleed bespaard blijft; ik zal niet staan
schreeuwen langs de lijn, zelfs niet zoals mijn vader subtiel een vuist
ballen als hij vanaf het veld naar mij kijkt.

Ik geef een voorzet en Nils werkt af. Thomas staat op doel, de pijn
verbijtend. Nils blesseert zich bij de volley aan een knie. Ik voel me fit.
Het gevoel dat ik moet terugkeren als voetballer groeit met iedere minuut
die we in het stadion doorbrengen. Meer voorzetten volgen. Het is de
oefening die we op zaterdagochtend meestal deden, de koffiemolen: vanaf
de middenlijn passen naar de zijkant, doorlopen en de voorzet afronden.
Een vorm die vrijwel elk team de dag voor de wedstrijd doet. Alles is
vertrouwd. Ik bedoel: we zijn jongens met een bal. Dat gevoel heb ik in
mijn periode als trainer gemist, je staat buiten de groep. Thomas vraagt
wat mijn drijfveer als voetballer was. 'Je bent voetballer,' zeg ik en dan
is het stil. Je voetbalt om je vader trots op zijn zoon te laten zijn, om
de beste te zijn, om alle problemen te vergeten, om bij een team te horen,
een groep jongens, om een jongen te zijn, om een kleine jongen te zijn
en te blijven.

Tom maakt nog wat stadionopnames. Vogels geven een ruimtelijk concert
voor de lege tribunes. Thomas, Nils en ik begeven ons naar de blauwe
Audi. In de gang praat ik met de beheerder (naam!), haar accent komt
vertrouwd over. Ik spreek ook het dialect, maar het Geleens verschilt
zoveel met het bijna Duits met veel samentrekkingen dat ze in Kerkrade
spreken dat ik altijd Nederlands sprak en mijn teamgenoten met mij ook.
Ze kwam als looptrainer bij de club, een fenomeen dat ik als jeugdspeler
nooit heb meegemaakt. Mijn startsnelheid zou danig verbeterd zijn als
het wel zo was geweest. Later werd ze wegbezuinigd en is ze beheerder
geworden, of ze er voor betaald wordt weet ik niet. De financiele
situatie is belabberd, dat is duidelijk. We hebben het over de mislukte
fusie. 'We hebben er alleen maar een slechte naam door gekregen,' zegt
zij. 'En daarboven doen ze niets.' Ze bedoelt de mensen die sponsors
moeten aantrekken. Volgens haar pakken ze het verkeerd aan. 'Ze hebben
bedrijven aangeschreven,' zegt ze. 'Aangeschreven!' Haar hele lichaam
beschrijft verontwaardiging. 'Je moet naar die bedrijven toe gaan en ze
uitnodigen om een wedstrijd te bekijken in een business seat, ze in de
watten leggen.' Ik knik. Zij zucht. Het zal nooit wat worden. 'En als je
degradeert, wordt het allemaal nog veel erger.'

Thomas neemt, half in zijn wagen gezeten, een paracetamol. Nils en ik
lopen naar het trainingsveld dat in een grote kuil ligt. 'De koel'
noemden de spelers het. Bovenaan de trap schoten jongens als Michel
Boerebach en Gene Hansen voor de training ballen richting het doel. Als
er een bal inging stonden ze te grijnzen als kinderen. Oude mannetjes
zaten of stonden op de betonnen treden naar de training te kijken. Voor
ons, tweede elftalspelers, was dit het veld van het eerste. Het gras is
nog steeds slecht gemaaid en heeft niet de allure van een grote club.
Waarschijnlijk is er geen geld voor een goede terreinknecht. Ik herinner
me dat Hens Fischer - die als speler van Rapid JC kampioen van Nederland
werd en nu nog steeds trainer bij Roda is, hij moet al tegen de zeventig
lopen - met een karretje van de gemeente de velden bijwerkte. Maar nooit
was er een mooi gladgeschoren grasmat.


volgende pagina