Terug naar Kaalheide
Tom wil opnamen maken van de trein die tussen Maastricht en Heerlen
rijdt, de trein waar ik als adolescent vrijwel dagelijks in zat op weg
naar Roda en terug. Ik zeg dat het traject tussen Schin op Geul en
Ransdaal een mooi uitzicht op de Limburgse heuvels biedt. We komen vast
te zitten in Valkenburg waar de Amstel Gold Race een paar keer passeert.
Binnendoor rijden we naar Klimmen en vandaaruit naar een weiland op een
heuvel met uitzicht op het spoor. Tot aan de horizon heuvels, in een
heiig licht, groen en blauw verdwijnend, als stonden ze model voor het
atmosferische perspectief dat de schilders in de Renaissance voor het
eerst toepasten. We wachten een tijd, staren naar het landschap, naar de
Keutenberg, de weg die als een streep recht omhoog de heuvel opgaat.
Later op de dag zal daar Gesink aangaan en de koers openbreken, nu is
het een serene lichtgrijze lijn die perfect contrasteert met het groen
van de weilanden en de bomen. We pielen wat met een bal in het hoge gras
van het hellende en met paardebloemen bezaaide weiland. Tom tuurt naar
het spoor. Hij is zo geconcentreerd aan het kijken door de zoeker van de
camera dat hij niet ziet dat de trein aan komt rijden vanuit een tegen
een boerderij aangeplakt groepje bomen. Het is niet de bekende gele
stoptrein die door het landschap glijdt, maar een wit-rood voertuig. Een
soort sneltram, met een logo op de zijkant dat veel weg heeft van de man
van KFC.
Later als we op het station van Schin op Geul staan wordt duidelijk dat
het een portret van Wiel Aretz is, de Limburgse architect die de
kunstacademie van Maastricht heeft gebouwd. Toen we vanuit het oude
klooster waar we schilderden moesten verhuizen naar het nieuwe
academiegebouw kwamen we terecht in een betonnen aquarium dat er strak
uitzag maar volstrekt niet functioneel was. Op de schilderafdeling waren
slechts een paar minuscule raampjes, waardoor we de hele dag in de
terpentinedampen stonden en met hoofden high van abstractie het gebouw
uit kwamen. Aretz heeft ook de Euroborg in Groningen gebouwd, en een
zwarte woontoren op het KNSM-eiland in Amsterdam. Al bij al een gevierd
architect, wat zijn kop op de trein op de een of andere manier
rechtvaardigt.
In de trein filmt Tom mij starend door het raam naar het landschap. De
rode neplederen stoelen van de stoptrein van toen zijn vervangen door
stoelen met hip geprinte stoffen bekleding die metroachtig in de coupes
zijn geplaatst en ook de mensen die er toen zaten zitten er nu niet,
maar het kost me nauwelijks moeite mezelf te verplaatsen in de
achttienjarige jongen die ik was, denkend aan schilderijen en vol van
aspiraties op een carriere als profvoetballer. Ik kijk naar de bomen, de
weilanden en de wijkende rij elektriciteitsmasten en verzink in het
gepieker dat je altijd hebt wanneer je terug gaat naar een plek waar je
naliet beslissingen te nemen. Ik bedoel, wat zou ik anders gedaan hebben
met de kennis en de ervaring die ik nu heb? Zou ik alles op het voetbal
hebben gegooid? Nee, denk ik. Het je volledig focussen op een ding zit
niet in me, altijd moet ik iets hebben dat hetgeen wat ik doe
relativeert. En bovendien, als je achttien bent denk je dat je alles
kunt. Ik dacht dat ik voetballer en kunstenaar kon zijn. Maar nu weet ik
dat wil je slagen in de profvoetballerij je alles op het voetbal moet
gooien. Je moet je talent bijschaven, het perfectioneren en je mindere
kanten verbeteren, bij mij waren dat startsnelheid, linkerbeen en
omschakeling van balbezit naar balverlies. Waarschijnlijk zijn er wel
trainers geweest die er iets over geroepen hebben, maar nooit werd er
gericht aan die punten gewerkt. De jeugdopleiding van Roda was destijds
erg matig en kon niet in de schaduw staan van die van Fortuna Sittard.
Er was niet eens sprake van een opleiding. Erg veel verschil, behalve
dat je met iets betere spelers samen voetbalde, met mijn oude
amateurclub Quick’08 (inmiddels gefuseerd tot FC Geleen-Zuid) kon ik
niet ontdekken. Nog steeds spelen de A1 en Jong Roda niet op het hoogste
niveau.
Als ik echt prof was geworden zou mijn carriere nu zo'n beetje
zijn afgelopen en zou ik misschien niet dezelfde blessures hebben
gekregen, maar andere; ik zou lang bij Roda hebben gevoetbald en
misschien een transfertje naar een Belgische club hebben gehad; ik zou
in de Eerste Divisie terecht zijn gekomen, en als ik echt de juiste
concentratie en een beetje geluk had gehad had er misschien een iets
betere Eredivisieclub dan Roda in gezeten... Maar dan. Na het
voetballen ben je niets meer. Voetballers die stoppen sterven in feite,
hun leven is nooit meer zo sprankelend als het was, daarom blijven
ex-voetballers ook zo lang mogelijk plakken in het voetbalmilieu: ze
worden trainer, assistent-trainer, verzorger, materiaalman, pr-man,
perschef, ze worden zelfs scheidsrechter, alles als het maar met voetbal
te maken heeft.
Ik keerde terug naar mijn oude amateurclub en voetbalde als een
gefrustreerde puber, maakte idiote overtredingen en pakte gele
kaarten alsof het niets was. Thomas herkent zich daarin. Toen hij van
Willem II - waar hij ook niet verder dan het tweede kwam - naar de
amateurs ging, gebeurde met hem hetzelfde. Je denkt dat je beter bent
dan je teamgenoten, je komt tenslotte van de profs, maar in feite ben je
minder, omdat je in je hoofd nog te veel dingen moet verwerken. En omdat
je het niet gewend bent na elke training en wedstrijd erg veel bier te
drinken, en al helemaal niet dat dat bier drinken eigenlijk nog
belangrijker is dan de actuele prestaties op het veld. Toen ik echt
stopte, werd ik trainer, maar nu ben ik helemaal niets in het voetbal en
is er slechts het verleden dat als vergelend krantenpapier opgestapeld
ligt in mijn geest.
In Voerendaal stappen we uit en drinken we koffie bij een soort
bikerscafe. 'Puchclub' staat er op een bordje. Mannen met baarden een
bierbuiken zitten aan een tafeltje en vanuit een donker zaaltje klinken
gitaarakkoorden. Er is commentaar op de koffie. Koffiedrinkers hebben
altijd commentaar op de koffie. Ik drink thee. De karavaan van de Amstel
Gold Race dendert op dit moment door het Limburgse heuvelland. Vaak heb
ik op de Eyserbosweg gestaan, niet ver van de plek waar we nu zitten,
om daar Boogerd aan te zien gaan in het bos, waar de weg het steilst
is. In mijn spieren zitten de hellingen van Limburg. Mijn pezige bouw
leent zich eigenlijk niet voor de fietstochten die ik maak door het
vlakke polderland ten noorden van Amsterdam, waar de wind altijd op kop
staat en het uitzicht eentonig is. Een landschap voor stayers en
stoempers. 'Ik fiets liever dertig kilometer bergop dan tien kilometer
tegen de wind in,' zeg ik. Tom, die ook fietst, beaamt het. Hij pielt
wat met zijn camera en vertelt over de keer dat ie achterop een motor in
Parijs-Roubaix zat. De motard was een oud-renner en wist precies wanneer
een iemand ging demarreren, waardoor Tom steeds de goede opname kon
maken. Na de koers stond hij bij de renners in de doucheruimte. Het viel
hem op dat alle renners een grote penis hadden. Wat mij opviel op de
Eyserbosweg was dat alle renners het postuur van een kind hebben. Kleine
magere jongens.
We naderen Kerkrade. Nils en Thomas zijn het oneens over wie de beste
spits van Nederland is. Thomas is idolaat van El Hamdaoui, vanwege zijn
verfijnde techniek. Nils zegt: 'Suarez.' 'Allebei zijn ze geen top,' zeg
ik. 'In Nederland wel, maar het niveau van de Eredivisie verbleekt als
je het afzet tegen de Premier League, Spanje, daar ligt het tempo zo
veel hoger...' 'El Hamdaoui kan makkelijk bij Arsenal spelen,'
riposteert Thomas. Terwijl we de discussie voortzetten nemen we de
afslag Kerkrade-West en rijden we langs het Parkstad Limburg Stadion,
een stadion eigenlijk dat te mooi en te helder is voor het voetbal dat
Roda speelt. In de Oostelijke Mijnstreek ziet men het liefst een
streekploeg die keihard werkt, knokt, spelers die meterslange slidings
maken en dat alles op een veld waarop je tot aan je enkels wegzakt in de
modder. Jongens uit de streek zijn er niet meer. Ger Senden was de
laatste. Hij is inmiddels persvoorlichter bij de club. Het team dat er
nu staat en dat tegen degradatie strijdt, is een mengeling van Belgen,
Afrikanen en Brabanders en kan het publiek, dat hunkert naar koempels,
matig bekoren. De lichte baksteen waaruit de facade van het stadion is
opgetrokken doet denken aan de nieuwbouwwijken waar heel Nederland mee
volgebouwd is en dat geeft het iets burgerlijks.
Ten tijde van de publicatie van mijn boek Kunstenaar op Kaalheide, nu
vijf jaar geleden, heb ik wat contact gehad met spelers van Roda, omdat
het boek handelt over mijn tijd bij de club. Ik zat met Rene Trost, Ger
Senden en Mark Luijpers in een boekhandel en sprak na een wedstrijd met
Norbert Keulen, de oude verzorger. Maar ik vind het aanmatigend om steeds
weer het contact te zoeken met mensen van de profclub waar je een paar
seizoenen gespeeld hebt en niet eens in het eerste. Daarom heb ik, als we
de lichtmasten van Kaalheide zien, een wrevelig gevoel. De jongens hebben,
na het gelijke spel gisteravond in de uitwedstrijd tegen NEC, een
uitlooptraining. Dat stelt meestal niet veel voor, wat lopen, wat
rekken, een rondootje en hier en daar een blessurebehandeling; een uurtje
en dan ben je klaar. Het is nu bijna half twee, ik verwacht en hoop dat
iedereen al weg is.
volgende pagina