*
Het tweede seizoen in het tweede kwam ik meer aan spelen toe, ik speelde rechtsbuiten of rechtshalf, ik was basisspeler. Dat motiveerde me, ik werd fanatieker. Ik had de pest in als we verloren of ik niet goed speelde, dan trainde ik me uit de naad om er weer bovenop te komen. De trainer was een onbekende Hagenees, veel staken we niet van hem op, maar het was een sympathieke vent die in ieder geval mij warm wist te maken. Het besef groeide dat je natuurlijk niet eeuwig in het tweede kon blijven ballen, er zou een contract afgedwongen moeten worden of het was vertrekken. Ik voelde dat ik belangrijker was geworden in het elftal, ik had een periode dat ik super speelde en veel scoorde. Van der Luer had problemen met Koster en moest regelmatig met ons meedoen, hij speelde nonchalant, maar was sterk aan de bal en strooide natuurlijk met passjes. Soms kwam ik hem tegen in Maastricht, dan zat ie in zijn stamkroeg op de markt, hij was toen nog niet de grote man van Roda.
Op de academie waren we nog steeds bezig met stillevens, gek werd je ervan, steeds weer dezelfde potten en pannen schilderen. Ook van het modeltekenen werd ik moe, het was altijd een oudere verschrompelde vrouw die model stond. Een keer heeft er een meisje met een godinnen-lichaam gestaan, dat was het hoogtepunt van het jaar. Op schildersgebied was ik expressionistisch aangelegd, mijn favorieten waren Kiefer en De Kooning. De lessen waren niks, maar we wisten er wat van te maken. Een leraar bleef maar doorzeuren over Cezanne, dat dat de enige schilder was, steeds weer bleef ie daar over zeiken. De leraar die het dichtste tegen waanzin aanzat was Piet Vos, die vent was gestoord, als ie met je praatte duurde dat uren, hij alleen was aan het woord en als het dan eindelijk afgelopen was, had je blauwe bovenaramen, want daar kneep ie in als ie fanatiek werd. Of er waren erbij die die alles deden om te kunnen neuken met de Tehatex-trutjes. De meesten stonden aan de rand van een zenuwinzinking.
Kunst doet niet veel goeds met je, maar kunst in Limburg is ronduit dodelijk te noemen. Alles tussen abstractie en landschap in, wij wisten niet beter. Ook de leerlingen hadden allemaal iets raars, een paar Duitsers die rondliepen alsof ze Jozef Beuys zelf waren, vrouwen die spraken alsof ze direct met je naar bed wilden, jongens die ieder moment zelfmoord konden plegen, of vrouwtjes die dachten dat ze Hobbits waren, het was een verzameling freaks. Ik kon er wel om lachen, zeker omdat we met Rene een superjoker in huis hadden, hij kwam uit Landgraaf en zijn oom Theo Pickee was voorzitter van Roda, maar dat was toeval. Nooit meer heb ik zo gelachen als toen. Die jongen was droog als stof en wist telkens weer met onmogelijke uitspraken ons dubbel op de grond te krijgen. Tegelijkertijd was hij de meest zenuwachtige jongen die ik ooit heb meegemaakt, bij hem werd het simpelste praatje een drama, een Griekse tragedie. De man kon zo het podium op, hij zou Freek, Youp, Hans Teeuwen en Theo Maassen helemaal wegblazen. Het beste was nog dat zijn eigen gezicht altijd uitgestreken bleef. Hij vond het allemaal niet zo geweldig en dat was het ook niet. Hij had nog gevolleyd met Guido Gšrzen (Nederlands volleybalteam), wat dat betreft hadden we hetzelfde verhaal.
Ik pendelde op een neer tussen het nihilisme van de academie en het scherp moeten zijn bij Roda. Elke dag had ik een uur de tijd om de omschakeling te maken, een uur in een volle trein en in een stinkende bus. Meestal lukte het me pas als ik in mijn kicksen aandeed in het kleedlokaal, soms helemaal niet, dan stond ik verdwaasd een rondootje te doen of werd ik onderuit gehaald in een partij. Op wedstrijden bereidde ik me meestal wel goed voor. Al bij het wakker worden voelde ik in mijn buik dat we moesten spelen. De dag op de academie zat ik half uit, dan klooide ik maar wat aan, soms ging ik helemaal niet. Het slappe gelul zou niet bevorderlijk zijn voor mijn concentratie. dan zag ik iedereen in stroop zitten, ze zaten te blowen, of koffie te leuteren, er zat geen tempo in, ze zaten als dooien in de gang, een desinteresse aan de dag leggend die een lijk zou opschrikken. Op de een of ander manier was toen een soort zwarte grunge in zwang, ook ik liep zo rond, zwarte kapotte kleren, lange haren, het zag er allemaal niet vrolijk uit. Toch voelde ik me opperbest. Alles liep goed, ik draaide lekker, ik had energie, ik kon alles. Kunst en voetbal gaan goed samen, dacht ik toen nog.
Ik begon wat werk mee te nemen naar Roda, ze vonden het best aardig wat ik maakte. Sommige jongens wilden dat ik iets voor hen maakte, een voetballer in actie of zo. Dat was best geinig. Natuurlijk werd ik in de zeik genomen, ik was niet iemand die van me afbeet of iemand een schop verkocht op de training. Soms stak ik wel een eens elleboogje uit als ik een tackle vanachteren voelde aankomen, maar dat was dan ook alles. Ik liet me niet gelden zoals Noellgen, ik liet alles over me heen komen. Zo erg was het trouwens niet. Voetbalhumor.
(volgende bladzijde)