1juli Saales - Turckheim (110km)
Als ik de tent openrits kom ik met m‘n kop in de regen terecht. Dat is ongunstig. Ik kruip terug in mijn slaapzak en wacht tot ik geen druppels meer op het tentzeil hoor. Maar dan kan ik blijven liggen tot ik een mummie ben. Uiteindelijk pak ik toch de boel in. De fluitende man uit Straatsburg zegt dat hij het niet vertrouwt met het weer. "Al het slechte komt uit Parijs," zegt ie. Inderdaad komen de donkergrijze wolken uit het westen. Hij begint een verhaal over satelieten, dat mensen zelf het weer kunnen sturen, hij haalt zelfs de Rote Hand erbij - waar ie het over heeft weet ik niet , heeft het iets met de RAF te maken? Als je je hele leven op ene binnenvaartschip heb verbracht ga je blijkbaar fluiten en complottheori‘n bedenken. Het lijkt me wat overdreven om het slechte weer aan wie dan ook toe te schrijven.
Ik verlaat Saales, neem een weg richting de volgende col. Col de Sainte Marie. Een venijnige klim, steiler dan de Donon. Het weer valt mee, geen regen meer. Je bent wel steeds zo‘n uurtje bezig met een klim, dus dat schiet niet geweldig op. Het afdalen wel. Bij een ouderwetse boulangerie - een klein donker zaakje, waar de croissants in de schemering op de toonbank liggen neem ik een pasteitje en een chocoladebroodje, eet die op bij een oorlogsmonument. In de Ardennen is flink gevochten, maar in de Vogezen natuurlijk ook. Een oud mannetje komt langs gestrompeld. Hij heeft een stapel brieven in de hand. Met zijn vooruitstekende kin, dikke bril en Frans petje heeft hij veel weg van een figuur uit Allo Allo. Hij vloekt.Het gebouw waar de brieven afgeleverd moesten worden is gesloten. Hij kijkt een tijdje naar de deur, richt zich dan op mijn fiets en schudt zijn hoofd. Dan strompelt hij terug naar waar hij vandaan kwam. Dit dorpje heet Sainte Marie aux Mines, er zullen wel mijnen in de buurt zijn dan.
Ik fiets door naar de volgende berg - de Col du Haut de Ribeauville. Al snel zie ik het dorp diep beneden me liggen. Dit zijn bergen van zeven-, achthonderd meter, geen reuzen, maar wel steeds beklimmingen van een kilometer of acht negen. Ik zie een roofvogel op een paaltje zitten (een buizerd?). Hij is ongeveer net zo groot als het paaltje zelf, een meter bijna. Als ik langs fiets vliegt hij hautain weg en zweeft een stuk voor me uit, om te laten zien dat vliegen makkelijker is dan fietsen. Een lange afdaling door het bos voert me naar Ribeauville. Dat Ribeauville is een toeristisch wijnstadje, waar ik zo snel mogelijk vandaan wil. Wijnen interesseren me niet, ook niet de fantastische hellingen waar de druivenranken groeien - alhoewel, het best een mooi gezicht, die hellingen waarop elke vierkante meter benut is om een druivenplant neer te zetten. De weg naar Colmar waar ik nu op fiets, door die wijnvelden dus, is een weg waar deTour ook overheen dendert richting Munster en de Col de la Schlucht. Daar ben ik morgen als het goed is. Nu nader ik de buitenwijken van Colmar. Flatgebouwen, druk verkeer - de tegenstelling met de eenzaamheid in het bos op die cols is groot. Col, col, dat is eigenlijk een groot woord voor die klimmetjes - Alpe d'Huez, de Aubisque, Mont Ventoux, de Madeleine, dat zijn cols. De stad heeft veel eenrichtingswegen, ik kijk even bij het station en fiets dan door. Arnout, een andere vriend in Amsterdam, zei voor ik vertrok dat ik absoluut naar het museum Unterlinden moest omdat daar fantastische schilderijen van een meester uit de Middeleeuwen hangen (van wie ik de naam alweer ben vergeten). Dat museum laat ik links liggen. Die meesterwerken hoef ik niet te zien, mijn inspiratie zijn nu de bergen, het landschap, de natuur, de inspanning en geen schilderijen - ik kom hier om te fietsen. Ik fiets de stad uit.
Bij Turckheim vind ik een camping. Daar sla ik mijn tentje op. Ooievaars zitten bij de trieste vijver in het midden van de camping, dat geeft deze troosteloze bedoening nog enig cachet. Ze maken klokkende geluiden. Een Deense familie met veel kinderen - waaronder twee meisjes die wel leuk zijn, maar veel te jong - zet hun caravan naast me neer. Bij de plaatselijk Spar doe ik boodschappen. Het dorpje doet middeleeuws aan, Duits-achtig, met kasseienstraatjes, vakwerkhuizen en eetkelders. Ik zet mijn mobiele telefoon aan. Jacco heeft een sms gestuurd, hij geeft mijn poes eten en zo, de poes is al een paar dagen weg. Ik bel Jacco. De poes is er nog niet. Daarna belt Jacco mij. De poes komt net binnen. Ben ik toch blij om. Ik maak de tortelini warm, drink een theetje en lig op mijn matje te staren naar de zon die achter een berg en wat wolken verdwijnt. Morgen La Schlucht.
(foto)
(2 juli Turckheim - Turckheim)