30 juni Morhange - Saales (110km)

De motivatie zit in jezelf. Dat bedoelde ik eigenlijk met mijn klaagzang over het trainerschap. Als iemand niet gemotiveerd is moet ie niet komen voetballen. Ik heb geen zin om met jongens te werken die niet alles goed willen doen, die denken dat ze er al zijn. Talent is aangeboren, het probleem is de mentaliteit - die gaat uiteindelijk bepalen of je het gaat redden of niet. Dat is bij het voetbal zo, bij de kunst, bij het wielrennen, het zal overal wel zo zijn. Maar nu is het tijd voor ontspanning. Op die camping zag ik een man met een hond, een soort wolfshond. Hij was ook op de fiets, met zo‘n modern karretje voor de hond. Ze waren aan het eten. De man half in de tent, de wolfshond in een ontspannen krul gelegen naast de tent. Zag er goed uit. Met die kerel had ik wel een praatje willen maken, waar ie vandaan kwam en hoe het ging met dat karretje en die hond, maar het is er niet van gekomen.

In Morhange eet ik twee croissants. Een man met tatoeages op zijn arm en zijn grijze haren in een staart komt naar me toe. Hij vraagt waar ik vandaan kom en waar ik heenga. Hij knikt goedkeurend, zegt dat ik goed moet eten. Dat heb ik gedaan en nu zit ik weer op de fiets. Vandaag ga ik de bergen van de Vogezen te zien krijgen, tenminste dat is toch de bedoeling. Het schiet op, de kilometers verdwijnen makkelijk - ondertussen neem ik rustig het glooiende, met korenvelden bedekte landschap in me op. Een bui hangt in de lucht, de wind komt uit het westen ik fiets naar het zuidoosten, dus voor die bui uit. In Avricourt, een weinig bijzonder maar toch typisch Frans dorpje, pauzeer ik met wat mueslirepen. Ik zit bij een telefooncel en bekijk de verlaten straat. Een oude vrouw roept vanuit haar raam of ik iets zoek. Ik zeg dat alles goed is. Toch komt ze naarbuiten. Ze blijft bij het hek staan. Ze begint te praten - dat haar man twintig jaar gelden overleden is en dat ze al die tijd al in dat grote huis alleen woont, ze heeft geen man gevonden die zo was als haar oude man. Ik knik, begrijpend, en zeg dat het huis eigenlijk te groot is voor haar alleen. Ze weet het, maar haalt haar schouders op. Wat moet ik anders, lijkt ze daarmee te willen aangeven. Haar wenkbrauwen zijn lelijk geepileerd, ik schat dat ze een jaar of zeventig is. Ik zeg dat ik weer verder moet. Ze zegt dat het gaat regenen. "Is niet erg," zeg ik. "Ce n'est pas grave."

Na een klimmetje en een lange afdaling, en dat nog een paar keer, zie ik in de verte de bergen. Grote blauwe silhouetten die hoog uitsteken boven de glooiende gele korenvelden. Het is geen onaardig uitzicht - het zijn niet de Alpen of zo, maar elf-, twaalfhonderd meter is hoog genoeg. Het is geen drukke weg, niet veel auto‘s. Schapen staan in de weilanden, paarden, koeien. De dorpjes bestaan uit een paar huizen. Een rustig dal. In Cirey-s-Verouze volg ik de borden Col du Donon. Ze leiden me omhoog, door een bos, dan weer een stukje omlaag, nog steeds door dat bos en tenslotte langs een kleine rivier waar de weg onmerkbaar licht stijgt. Wat klote is, want je denkt dat het ding gewoon vlak is, ondertussen ben je steeds te groot aan het trappen. Maar dit dal, deze weg, alles totaal verlaten. Een vreemde rust hangt hier. De zon legt de bomen in een glinsterend licht, de bergen zijn van behoorlijk formaat - ze lijken een beetje op de St. Pietersberg in Maastricht maar dan een keer of vijf groter en hoger. Dit zijn toppen van zeven-, acht-, negenhonderd meter. Ik pedaleer verder, kom langs gigantische stapels boomstammen die met sproeiers nat worden gehouden. Nat hout ruikt lekker. De weg begint nu toch duidelijk te stijgen. Een renner passeert me - die vent heeft geen bepakking waardoor het makkelijk is, toch komt hij niet van me weg. Het gat blijft een meter of veertig.

We zijn nu echt bezig aan de klim, haast onmerkbaar eigenlijk, maar de typische haarspeldbochten zijn onmiskenbaar. Supersteil is het niet, die renner zit nog steeds voor me - het gat is iets groter geworden. Wat zou het lekker zijn om de tassen van mijn fiets te gooien en dan te demareren, die kerel bij te halen en hem te parkeren om zo alleen de top te bereiken. Maar het is niet zo, ik zit opgescheept met mijn bepakking en moet noodgewongen een rustig tempo aanhouden. We fietsen door een bos omhoog, af en toe is er een open stuk, waardoor je uitzicht hebt over het dal dat nu behoorlijk ver in de diepte ligt. Ik kan niet zeggen dat ik kapot aan het gaan ben. Integendeel. De beklimming is wel lang maar niet superzwaar. Die renner is verdwenen, wat ook beter is, want steeds tegen zo‘n kerel aankijken gaat je de keel uithangen. Een andere renner komt naast me fietsen, die zat dus achter me. Hij bestudeert mijn verzet en knikt goedkeurend. Hij zegt dat ie ook zo door Frankrijk en Spanje heeft gefietst. We zijn bijna boven - waar ik heenga vraagt ie. "Schirmeck," zeg ik. Het is niet zo‘n zware klim, vinden we. "De andere kant is pittiger," zegt ie. Dan draait hij naar links en ik naar rechts, de afdaling in. Eerst mijn windjack aan en dan naar beneden suizen. Dit stuk lijkt inderdaad steiler. De Col du Donon is 789 meter hoog, een leuk begin. In de bochten moet ik flink in de remmen om niet het bos in te vliegen. Dalen is een kunst. Ik ben meer een klimmer dan een daler, dat is wel duidelijk. Ik ga nooit a la Delgado met mijn neus op het voorwiel liggen. Is ook niet nodig, ik hoef geen gele trui te winnen. Als ik renner was, en in de Tour zou fietsen, zou ik voor de bolletjestrui rijden. Al zou ik waarschijnlijk te lang zijn om het postuur van een echte klimmer te hebben, alhoewel, Rooks of zo die was toch ook niet klein.

De afdaling leidt naar Schirmeck, een stadje waar de Tour doorheen zal komen over anderhalve week. Ik eet er bij een theehuis een chocaladegebak, drink wat bidons leeg en een Icetea, dan fiets ik verder over de N420. een weg waar zowat duizend auto‘s en vrachtwagens perminuut passeren. In Saales vind ik een camping, gelegen naast een voetbalveld. Ik zet de tent op. Een oude man komt naar me toe. Kalend, grijs haar, uitstaande oren en buikje. Hij begint een praatje, zegt dat ie binnenvaartschipper is geweest en ook een beetje Nederlands praat. Hij komt uit Straatsburg, staat hier met zijn vrouw en een caravan. Verder is er bijna niemand op de camping, die ook vrij klein is. Die vent is wel grappig. Hij en zijn vrouw hebben de gewoonte te fluiten bij alles wat ze doen.

In het dorp heb ik stokbrood, brie, roquefort en een blikje ravioli gehaald. Een aardige maaltijd. Hier zijn tafels en banken, wat een pure luxe is. Ik bekijk de kaart, bepaal de route van morgen, ondertussen hoor ik vanuit de washokjes de vrouw van die man uit Straatsburg fluiten. Wat ze fluit weet ik niet, weet ze zelf ook niet, denk ik, het motto is: altijd blijven fluiten. Ik loop een stukje de bergen in.In een weiland zijn kunstmatig bergjes gemaakt. Jongens rijden met kleine crossfietsen een helling af en maken rare sprongen vanaf die schansen. In de achtergrond de groene bergen. Daar ga ik morgen heen. Het regent. Die weduwe van Avricourt had toch gelijk.

(foto)

(1 juli Saales - Turckheim)