29 juni Esch-sur-Alzette - Morhange (95km)
Na een nacht met een behoorlijk onweer en een ontbijt op een terras van een hip cafe - waar een man van middelbare leeftijd met een Tour de France T-shirt, me in half Duits, half Frans, half Luxemburgs zijn sympathie dacht te bewijzen door te vertellen waar hij overal wel niet gefietst had, welke afstanden en zo (van hier naar Parijs en terug in een dag: 300km) - bevind ik me alweer in een beklimming. De Franse grens is gepasseerd, een stoet wagens stond stil. De volgwagens. Ik passeerde de hele bende en probeer nu het gevoel te krijgen dat ik in Frankrijk fiets - het land van de Tour. Die Luxemburger waarschuwde me al voor het drukke verkeer op deze weg.- hij had gelijk, het lijkt of ik op een snelweg fiets.
Ik moet richting Metz. dat zegt ook de Franse oude dame, die met moeite de drukke weg in Aumetz overstak en daarna rustig haar bril opzette om op mijn kaart aan te wijzen waar we niet zijn. Ik zeg dat ik richting Gerardmer en Mulhouse ga. "Je moet in Metz beginnen," zegt ze. Dat advies volg ik op, maar voor ik daar ben moet ik eerst door uitgestrekt lint van voorsteden en industriegebieden heen. Wat ze hier maken weet ik niet, metaalindustrie en dat soort dingen waarschijnlijk. De fabrieken zien er in ieder geval roestig, stoffig of vervallen uit. Het blijkt wel allemaal te functioneren - donkergrijze rookwolken komen uit pijpen, schoorstenen, waar eigenlijk niet uit? Ze zorgen voor asgrauwe wegen en stoffig uitziende huizen. De mensen die erbijhoren zijn er niet al te vrolijk van geworden, ze lopen met lange gezichten rond of kijken wezenloos voor zich uit achter het stuur van de roetproducerende auto‘s. Veel Turken, Marokkanen, Algerijnen. Eettentjes, shabby winkels en dode stukjes stad, waar bergen rotzooi zich hebben opgehoopt en honden rondsnuffelen. Het is een lange rechte weg, ik ben de enige fietser. De lucht is grauw, niet alleen door de fabrieken, volgens mij schijnt hier zelden de zon en als die al schijnt dan is ie grijs. Billboards prijzen auto‘s aan, wel met halfontklede meisjes ervoor. Welke auto‘s het zijn weet ik niet - de meisjes hebben bikinitops aan waar je de onderkant van hun opvallend ronde borsten door ziet. Doe mij maar zo‘n auto.
Metz is een behoorlijk grote stad met een oude kern. Ik sta een tijdje op het plein bij de kathedraal. Hij lijkt wel schoongespoten of zo, een verdacht heldere kleur oker, ook de rest van degebouwen is opvallend zuiver. De hemel is helblauw, de mensen zijn verzorgd gekleed, praten geanimeerd en zitten op terrassen. Toch blijven de meeste Franse vrouwen chagrijnig kijken. Metz zegt me verder niets, speelt bijvoorbeeld de plaatselijke voetbalclub in de hoogste Franse divisie? Dat moet ik opzoeken in een oude VI, daar heb ik nu geen zin in - het kan niet eens want die liggen thuis - en bovendien ben ik hier niet om aan voetballen te denken. Ik heb het WK onder 20 nog gevolgd en me ge‘rgerd aan de gekte rondom die Quinsy Owusu Abeyi. De rare fratsen die hij uithaalde hebben me niet ge•mponeerd, als medespeler zou ik gek van hem worden, als trainer had ik hem gewisseld wanneer ie weer eens verzandde in een belachelijke solo. Snel is ie zeker, maar slim niet. Maduro is wel slim, maar oogt sloom, dat kan een nadeel worden. Ze speelden ook helemaal niet zo geweldig als de media ervan maakten. Een heel seizoen heb ik al aan voetbal gedacht, of beter: aan de zaken rondom het voetbal. Mijn debuutjaar als jeugdtrainer is me niet meegevallen. Ik ben van nature geen leiderstype en heb eigenlijk ook niet de behoefte iemand te corrigeren, daarbij hadden die Surinaamse gastjes van Zeeburgia een strenge aanpak nodig. Ik ben het tegenovergestelde van streng, nonchalant, ontspannen, op het gemakzuchtige af soms en een supersociaal figuur ben ik ook al niet. Dat alles maakte dat ik nauwelijks aan de echte voetbalzaken toekwam, bijvoorbeeld schaven aan de traptechniek, werken aan combinatievoetbal en positiespel en dat soort dingen. Ik moest voortdurend dingen doen die ik niet wilde doen - schreeuwen, corrigeren, iemand mijn wil opleggen, of de wil die bij een voetbalvisie hoort. Dat putte me uit. Vaak wilde ik in een weekend niemand meer zien omdat mijn dosis sociale vermogen op was, dan had ik me de hele week zoveel met anderen bezig gehouden, dat ik gewoon geen zin had om nog ontspannen te ouwehoeren met vrienden of zo. Maar wat zit ik nog aan dat trainen te denken? Ik fiets in Frankrijk op weg naar de cols die ook beklommen zullen worden door Armstrong, Vinokoerov, Ullrich, Basso, Boogerd... Wat ben ik ik blij geweest toen Boogerd die etappe naar La Plagne won! Ik zat al vanaf de Galibier voor de buis, toen de Madeleine en dan winnen op La Plagne. Kippevel, een brok in de keel en natte ogen had ik. Col de la Schlucht, de Ballon d‘Alsace, dat zijn mijn colletjes straks. Maar eerst door het noordfranse land, de glooiende weilanden, de korenvelden en de vers geasfalteerde wegen met de wegmarkeringen krakend wit op het zwarte asfalt.
Cols zijn nog nergens te bekennen, wel typisch Franse dorpjes. Bij een boulangerie neem ik een fruitgebakje, erg zoet, maar dat is nodig voor de energie, dat ding is zo verbrand.Ik heb nu een vast tempo dat ik zes weken kan volhouden als het moet. De bepakking is samen met de fiets vergroeid aan mijn benen. Bij het doorkruisen van al die korenvelden moet ik denken aan The Catcher in The Rye (De vanger in het koren) van J.D. Salinger. Een klassieker en het beste boek dat ik ooit heb gelezen. Ik had vorig jaar van Bob, een vriend in Amsterdam, een ouderwetse kopie te leen gekregen en het in een ruk uitgelezen. Dat stuk met die taxichauffeur en de eenden is de grappigste passage in de literatuur aller tijden. Ik grijns nu ik weer aan denk. Wat zeg ik? Ik zit te lachen op de fiets. Ik passeer een dode vos, een minder grappig aangezicht. Het diertje is totaal aan flarden gereden, toch zie je nog dat het een vosje is. Arm vosje. Ik probeer nergens meer aan te denken, wat meestal lukt door het tempo op te voeren, waardoor je alle energie nodig hebt om je benen te bewegen en je hoofd zich gaat gedragen als een lege ruimte die uiterst effectief alleen nog het hoogste noodzakelijke verwerkt. Ik heb de wind in de rug, wat alles een stuk makkelijker maakt, zelfs hellinkjes pak ik nu op het buitenblad. Zo rol ik vrij rap Morhange binnen. Bij een kleine kruidenier - cremerie staat er op het raam - koop ik wat bananen. De kruideniersvrouw wijst me de weg naar een camping in de buurt. Ik dacht dat het Frans beter aan het begrijpen was, maar hoe zij praat is niet te volgen. Ik kijk naar haar gegroefde gezicht, ze is niet oud of zo, maar soms hebben mensen een getekend gezicht. Ze heeft het over la Mutche of zoiets, ik kijk koortsig op de kaart en probeer verbanden te leggen - inderdaad zie ik een meertje met die naam en ik gebaar dat ik het wel zal vinden. Het blijkt een soort natuurgebied rondom het meer te zijn, met vakantiehuisjes - die overigens leeg zijn - en dus die camping. Ik knal de tent op. Een stevige wind begint op te komen en ontwikkelt zich tot een kleine storm. Ik lig in de tent en luister naar de harde wind
(foto)
(30 juni Morhange - Saales)