28 juni Bastogne - Esch-sur-Alzette (110km)

De klimmetjes beginnen steeds pittiger vormen aan te nemen. Maar ik moet niet zeiken, daarvoor ben ik hiernaartoegekomen. De dijken in Noord Holland, de meertjes, het IJsselmeer en zo, daar word je na een tijd moe van. De eentonigheid, de uitgestrektheid en het rechtlijnige van het Hollandse landschap, het laat niet veel aan de fantasie over. Je weet wat er komt, sterker nog, we hebben zelf dat land gemaakt. Een bocht, een kronkel, een rare wending, die kom je niet snel tegen in de polder. Hier in de zuidelijke Ardennen is het slechts hopen dat na een bocht geen muur op je licht te wachten.

In Fauvillers stap ik een cafe binnen om m‘n bidon te laten vullen. De waard is aardig, het cafe donker. Er zitten een paar gasten aan debar. De waard doet ijsklontjes in de bidon en knikt naar me om te laten zien dat ie zich in me aan het inleven is - daar zijn waarden goed in, daarom zuipen hun gasten zich ook elke avond een stuk in de kloten. Hij tapt water in de bidon. Ik bedank hem en stap weer op de fiets. Een lange afdaling, dan weer een venijnige klim - hoe kan het ook anders. Ik moet het onding op het grootste achterblad nemen. Het water uit de bidon smaakt naar bier, best een lekker Belgisch bier. Toch verlang ik nu niet naar ijskoud pilsje, daar verlang ik vrijwel nooit naar. De weg strekt zich door een groot woud. Ik vraag me af waarom ik zo graag wil fietsen, die rare bergtochten wil maken, weg van de mensen wil, wil afzien en me wil verplaatsen. Kwesties waar ik geen antwoord op verwacht van mezelf, maar toch - ik beweeg graag, doe dat het liefst op een redelijk tempo, dus dan moet je een beetje afzien en de mooiste gebieden zijn plekken waar geen mensen komen, niemand behalve jijzelf - het geluk van de eenzaamheid. Dat moet een renner voelen in een bergetappe als hij is gedemareerd en niemand kan hem volgen. Toch is dit anders, ik ben niet in competitie, hooguit met mezelf. Vrijheid, onafhankelijkheid, je van niemand iets aan hoeven trekken, niets hoeven te verantwoorden, gewoon fietsen, vooruitkomen, om je heen kijken, naar de bomen, de boomstammen, de planten, het groen, de geur ruiken van een groot bos in de zomer. Munch heeft een paar mooie schilderijen met gekapte bomen gemaakt, weliswaar in een winters Noors landschap, maar het motief is gelijk. Een gekapte boom, een boomstam ontdaan van zijn takken en bladeren is geen boom meer maar ook geen dood ding. Hout leeft.(Ik wilde een metafoor of een parabel of wat dan ook vinden - iets als een gekapte boom is het leven na de dood of een boomstam is de weg die ik moet afleggen, of zoiets, maar het komt er niet echt geweldig uit.) Ik fiets, dat is zeker, kapot ben ik niet, maar het moet niet lang meer duren die weg, door het verhitte woud - dat overigens Foret d‘Anlier heet. Mijn gedachten zijn een boomstam.

Ik daal af naar Habay. Bij een Italiaans restaurant met "goeie biening" bestel ik een ijsthee en dat meisje (die goeie biening dus) vult mijn bidon. Op een bankje aan een rond pleintje bedekt met grind eet ik zo‘n powerbar die ze ook in de Tour gebruiken - als je zo‘n ding ophebt stroomt de energie je lichaam binnen. Een jong meisje en een jonge jongen zitten op een ander bankje naar elkaar te glimlachen. Ze drinken om de beurt uit een fles water. Ik bestudeer de kaart en bepaal mijn richting. Zuidwaarts, maar ik wil die rode wegen vermijden, omdat je daar zomaar van je sokken gereden wordt door vrachtwagens of gestoorde jongelingen met opgefokte wagens (brede velgen, sportstuur en duizend spoilers, Golfjes, Fordjes en zo).

Ik ben verstrikt geraakt in de binnenwegen. Kleine boerendorpjes, charmant maar onoverzichtelijk. Een renner die toevallig passeert wijst me waar ik ongeveer heen moet. Mijn Frans begint beter te worden, ik versta die gast gewoon en weet nog redelijk wat verstandige terug te zeggen ook. We zitten niet ver van Luxemburg. Die powerbar heeft gewerkt want ik ben niet meer kapot te krijgen. Ik zit in een ritme, redelijk tempo, goed beenritme, nergens last van. Aan de glooiingen, hellingen, krommingen en andere onregelmatigheden in het landschap ben ik gewend geraakt. Je raakt op de een of andere manier overal aan gewend. Als je elke dag tegen een blinde muur aankijkt weet je uiteindelijk niet beter - een heuvellandschap is wat boeiender, maar ook daaraan past je geest zich aan. Je hoofd haalt bruikbare informatie uit hetgeen je ziet, de rest verdwijnt in de periferie. Zo is de weg belangrijk, maar kan ik toch nog steeds heel erg geboeid raken door een biddende roofvogel. Als zo‘n knaap doodstil in de lucht hangt, vraag ik me steeds af hoe die beesten dat doen. En ook kan ik nooit benoemen wat voor een vogel ik nou precies zie. Een buizerd, een sperwer, een havik, ze moeten toch kenmerkende uiterlijke eigenschappen hebben waardoor je kunt zeggen, hee dat is een buizerd. Ik ben een knaagdier dat zijn weg zoekt in het koren, of toch niet - ik ben een renner die z‘n weg vindt naar de Luxemburgse grens. Ik zit helemaal in het zuiden van de Ardennen, dus eigenlijk ook dichtbij de Franse grens.

Via Rodange, een stadje dat zich uitstrekt tegen de hoofdweg aan, en wat industriegebieden bereik ik Esch-sur-Alzette. Een flinke stad waar ik een camping vind. Hiervoor moet ik wel een beklimming nemen a la de Keutenberg, maar dan drie keer zo lang. Ik verwacht een uitzicht over de stad. Dat is er niet omdat de camping in een soort bos-achtig park ligt met moestuintjes, tennisbanen en een atletiekstadion. Hier wel veel Hollanders. Ik probeer ze te negeren. Wat niet lukt. Naast me staan Brabanders die praten zoals Adri van der Poel, met een camper. De vrouw drinkt rode wijn, de man trekt blikjes bier open. Hun gesprekken gaan over niets en beperken zich tot het plaatsen van een opmerking en het ontkennende antwoord van de ander.


(foto)

(29 juni Esch-sur-Alzette - Morhange)