vrijdag 21 juli
In de lichte nachten heb ik keer op keer supergedetailleerde dromen,
nu zit ik weer in mijn oude kamer in Boschpoort, alleen is het huis
een soort ruine, alles is in verval of half gesloopt, de bewoners
zijn er wel nog, ze hebben de troep verzameld, iemand heeft een
plastic zak vol kakkerlakken. Ik weet niet waarom ik dit droom,
waarschijnlijk omdat ik voor m'n nieuwe boek regelmatig tijdens het
lopen m'n gedachten laat gaan over een plot waarin dat huis in
Maastricht een grote rol speelt, maar echt fijn dromen is het niet.
Je wordt toch weer wakker in Lapland, wat heet, we liggen te bakken
in de tent. De zon staat al hoog, legt de bergen in een verblekend
licht, een motorbootje ronkt over het meer, even later roeit iemand
jaloersmakend kalm en effectief over het kabbelende water.
Eerst klimmen, door een bos omhoog. De bomen verdwijnen, gras,
mos en lage struiken verschijnen. Het meer is een blauwe vlek in de
diepte, zo groot als een hand die je voor je gezicht houdt. Weer
komen we de Zweedse meisjes tegen, althans dat lange meisje zwaait
vanuit de verte, ze houden weer pauze, Charlie is achter me aan het
ploeteren, hij ziet vast alleen de grond. Voor ons uit de besneeuwde
toppen van Sarek, we bevinden ons nu in Stora Sjšfallet, een
nationaal park ten noorden van Sarek, de Kungsleden loopt er dwars
doorheen, al is het maar een kilometer of vijftien, tot aan
Akkajaure. Het is over deze bergrug en dan weer dalen geblazen, eerst
zien we de toppen van Sarek, dichterbij nu, daar moeten we heen.
Stenen en rotsen liggen willekeurig maar welhaast kunstmatig
harmonisch verspreid over de glooiingen van het landschap, het pad
slingert ertussendoor.
Dalen is werk voor Charlie, die stort zich, geholpen door z'n
loodzware Meindls (die we liefkozend 'botties' noemen),
onverschrokken naar beneden. halverwege de steile helling komen we
een jongen tegen in een azuurblauw mouwloos shirt, hij ligt tegen een
steen, zijn slapen kaalgeschoren. 'What time is it son,' klinkt het
opeens, het lijkt of een beer aan het praten is, zo laag is zijn
stem. Ik kijk op m'n horloge en antwoord braaf. Waarom wil iemand
hier de tijd weten, en waarom heb ik een horloge om? Tijd is hier
onbelangrijk. Een meer glinstert in diepte, Akkajaure, we lopen onder
elektriciteitsdraden door. We horen het geluid van een auto, je ruikt
de benzine, de uitlaatgassen, na vijf dagen bergen is je neus een
gevoelig orgaan geworden, niet meer berekend op een luxueuze wereld.
De bus die we moeten nemen naar Ritsem blijkt pas tegen de avond te
komen, we zijn een uurtje of vier te vroeg, dat maakt de oudere, maar
sympathieke vrouw die de hut beheert ons duidelijk. Ritsem ligt 35
kilometer verderop, vandaaruit gaat een boot naar Akkastuga en
Vaisoluokta, wij willen naar Akka om vanaf die kant Sarek te
penetreren. De zon blakert, we zijn niet de enige die wachten; twee
Duitse jongens zitten al op een bankje tegen de bruine houten wanden
van de hut, ook de Zweedse meisjes komen van de helling naar beneden
en wat later komt de verwilderde Italiaan aangestoven (het
azuurblauwe shirt is van wereldkampioen Itali‘). Hij kijkt om zich
heen, fronst z'n wenkbrauwen en weet weinig anders uit te braken dan:
'Boes!?' Dit weer zo laag uitgesproken dat je denkt te maken te
hebben met een type Rambo.
We wachten, schrijven ansichtkaarten naar onze liefjes, althans,
ik naar Cole, ik schrijf dat we nog leven en dat ik aan haar denk,
wat ook zo is. Charlie schrijft naar Kim, die vandaag jarig is. Wat
zijn we toch brave jongens, we denken aan het thuisfront in plaats
van werk te maken van die lange Zweedse. Ze zegt dat ze me heeft zien
roeien, ik zeg dat ik een drama was, maar het waaide hard en de boot
was slecht, zegt ze. Ik zeg dat er geen enkel excuus is voor mijn
superslechte roeien. Ik teken wat ik zie in een klein notitieboekje:
het meer dat zilver glinstert in de zon en de donkere silhouetten van
het Sarekgebergte. Charlie praat met de vrouw van de hut en slijpt
met z'n zakmes een punt aan een wandelstok. Het is heet in de luwte
van de hut, we zitten te bakken, geen mug te bekennen. Vrijwel
iedereen gaat de andere kant op dan wij, die bus komt eerder. Als de
bus weg is slaat Charlie zich op z'n hoofd, ik had het adres moeten
vragen van dat meisje, zegt ie. Ik zeg dat dat te laat is, dat ie in
plaats van met die oude vrouw met die lange Zweedse had moeten
praten. Ze vroegen nog of we op de terugweg langs Stockholm kwamen,
waar ze wonen.
Eindelijk komt onze bus, we zijn wilden die zich niet thuis
voelen in de geairconditionde wereld van een touringcar. Op een
beeldschermpje wordt abstract weergegeven waar we ons bevinden, de
bus is een rode bewegend punt. We staren naar het meer en de bergen
verderop, die traag maar moeiteloos gepasseerd worden. Ik heb
hoofdpijn, of het door de bus komt of omdat we zowat vier uur met
onze kop vol in de zon hebben gezeten, het zal wel een combinatie van
beide zijn. In Ritsem, een dorpje waar je op z'n minst niet vrolijker
wordt, stappen we op de boot. Een familie met zowat de halve
magazijnvoorraad van Ikea bij zich stapt ook in. Ik heb geen zin om
na te denken over wat ze met al die spullen moeten aan de overkant.
(Straks, over een dag of vijf komen we erachter: in Vaisoluokta zijn
superveel nieuwe huisjes gebouwd, degelijk en strak vormgegeven, een
soort vakantiehuisjes, alles is veranderd sinds ik daar twaalf jaar
geleden met Guido en Marc ben geweest). Op de boot zijn winegums te
koop, Charlie kan zich moeilijk bedwingen, ik kan me nergens anders
op concentreren dan op de pijn in mijn hoofd.
We lopen nog een kilometer of twee en slaan dan bij een rivier
de tent op. Het lijkt wel alsof hier kunstmatig een stukje park is
aangelegd, zo netjes zijn de rotsen en de berkenbomen verdeeld. Hier
wel muggen, dit is wat ik me herinner, ze blijven komen die monsters,
ze willen je bloed. Charlie trekt het muggennet over z'n kop, ik
vertik het. In de tent liggen we nog wat te ouwehoeren over die
Zweedse meisjes, Charlie wil via de Zweedse spoorwegen haar naam
achterhalen, hij zegt dat het een lief meisje was, dat je die niet
vaak tegenkomt, ik zeg dat er overal lieve meisjes zijn. 'Alleen in
Geleen niet,' zegt Charlie.
.
zaterdag 22 juli