dinsdag 18 juli
Charlie is als een mol in z'n slaapzak verdwenen, blijkt dat ie z'n
binnenzak vergeten is, waardoor ie het steenkoud heeft gehad. Wat
moet een slaapzak met een binnenzak en waarom vergeet je die? Dat kun
je je afvragen, maar het hoeft niet - het is ongunstig voor Charlie,
een beetje warm blijven 's nachts is geen overbodige luxe, het gebrek
aan warmte zal als een rode draad door onze nachten gaan lopen, dus
is het ook ongunstig voor mij.
We eten de muesli, de komende twee weken ons basisvoedsel, met
de spork die we alletwee onafhankelijk van elkaar gekocht hebben. De
spork is een lepel, een vork en een mes ineen, behoorlijk effectief
vormgegeven. Eigenlijk gebruik je met dat expeditievoedsel alleen een
lepel, maar goed. Het regent licht, we pakken alles in, verschillende
wandelaars komen voorbij, we zijn niet de vroegsten, maar wie heeft
gezegd dat je vroeg weg moet zijn? De Kungsleden is een redelijk druk
bewandelde route, wat ik jammer vind. We hebben toch zowat drie dagen
in de trein gezeten, teneinde een desolaat landschap aan te treffen,
dan is het niet fijn als je merkt dat je niet de eerste was die op
dat idee is gekomen. Daarom gaan we ook naar Sarek, daar zijn geen
paden, geen hutten, niets, geen mensen, een wildernis waar beren,
wolven, elanden, arenden en zo leven. De aanwezigheid van mensen is
daar in feite niet gewenst, hier duidelijk wel, waarom liggen er
anders overal loopplanken en zijn er netjes bruggen gebouwd over
snelstromende rivieren? Niet dat we daar niet blij mee zijn.
Klimmen is mijn favoriete bezigheid als het op lopen of fietsen
aankomt, door mijn pezige, en redelijk soepele bouw gaat het me goed
af, Charlie is vleziger en zwaarder van gestel, hij klimt niet graag.
Toch zitten we nu op aardige hoogte en beginnen we bergen met sneeuw
te zien. Het pad is rotsig, je zoekt voortdurend naar een plek om je
voet normaal neer te zetten. Op een steen zien we de Zweedse man
zitten, die we eerder tegenkwamen. Hij oogt niet fris. We vragen hoe
het met hem gaat. 'Hungry,' zegt ie met de stem van een grote baby,
'thirsty, no water.' Hij neemt een slok uit een doorzichtige bidon,
als dat geen water is wat is het dan wel? Charlie wil hem een
mueslireep aanbieden, ik bekijk de rugzak van de man, die nu echt een
zielige indruk op ons begint te maken - ik kan me vergissen, maar ik
wed dat dat gigantische gevaarte van 'm vol met voedsel zit. Wie gaat
wandelen in de bergen bereidt zich voor en neemt voldoende eten mee,
dan ga je niet zitten klagen op een steen dat je honger hebt, daarom
denk ik: bekijk het maar met je 'hungry'. Ik sta sowieso niet te
springen om deze praatjes, het is toch altijd hetzelfde: waar kom je
vandaan? waar ga je heen? hoe lang blijf je? wat doe je? De grote
baby ziet in dat hij zich belachelijk zit aan te stellen, althans hij
krijgt geen mueslireep. We lopen verder. Echt alleen zijn we niet,
regelmatig komen we wandelaars tegen, de algemene begroeting is
'hey', al dan niet sympathiek uitgesproken.
We lopen op een soort hoogvlakte, waar wind en regen vrij spel
hebben. ik trek m'n windjack aan, bedenk tegelijkertijd waarom we nou
zo graag hier naar toe wilden. Met zo'n loodzware zak op je rug door
een gebied lopen waar het over twee maanden min dertig graden is. Die
rugzak, dat ding is geen vriend van je, in het begin als je 'm net
omhangt denk je: valt wel mee, later na een uurtje of zo denk je: ik
wil van dat rotding af, nog weer later denk je: ik gooi die rotzak af
en doe 'm nooit meer om. Toch lukt het je een hele dag ermee te
lopen, op de een of ander manier weet je geest het lichaam zo naar
zich te vormen dat het allemaal niks meer uitmaakt, al loop je met
een blok lood van vijftig kilo op je rug, dat zou dan nog gaan. We
moeten verder, je begint en je gaat ergens naar toe, dat is in de
basis het hele spelletje en we zijn hier omdat dit het mooiste en
meest ongerepte berggebied van Europa is.
Bij een riviertje pauzeren we, we vermaken os met imitaties van
de zielige Zweed, warm is het niet, het schijnt dat het hier gisteren
sneeuwde (gehoord van die maffe Zweed, die het weer gehoord had van
Duitse wandelaars, die gast heeft met iedereen lopen lullen, je zou
denken dat hij eenzaam of zo is, maar hij weet zich knap een weg te
zaniken door de woestijn van z'n eenzaamheid). In grijze regen pakken
we de route weer op, veel kans om je gedachten te laten rennen krijg
je niet, we glibberen over het rotsige pad en komen terecht bij een
tropisch blauw meer, het turquoise van het water ontstaat door
sediment, allerlei kleine zand en gruisdeeltjes die rivieren en
gletsjers afzetten in het meer. Een helikopter vliegt over, klein,
maar een lawaaimaker, net als het motorbootje dat een witte streep
door het meer trekt, verderop een Samenvista (Lappendorp). Af en toe
laat de zon zich zien, in onze rug ontstaan daardoor grote
regenbogen, je zou ze kunnen aanraken als je een arm had die zo snel
was als het licht. Het blijft een mooi natuurfenomeen, we maken
foto's, maar een regenboog is niet te reproduceren, Constable heeft
het gedaan in z'n landschappen, Anton Piek ook, het neigt naar
kitsch, Peter Doig heeft aardige schilderijen gemaakt met een
regenboog in de berm van een snelweg, dat is meer abstract, dat zijn
eigenlijk geen regenbogen. Ze zijn al weer verdwenen, vluchtig.
Het regent hard, we zitten binnen, in een houten hut, verwarmd door
het vuur van een open haard, een kleine, oud ogende hond ligt lui op
een rendiervel. Die vellen zijn behoorlijk dik. Een man pookt het
vuur nog wat aan, we drinken koffie met melk. Dat is het voordeel van
de Kungsleden, om de vijftien kilometer of zo staat wel een hut, al
dan niet met mensen er in. Die hutten willen wij eigenlijk mijden,
maar met zulk kloteweer blijken we toch niet de harde bikkels die we
dachten te zijn. We warmen ons op en gaan weer verder. Op een helling
die uitkijkt over een dal met meren staan we oog in oog met een
groepje rendieren, schuchter bekijken ze ons en doen dan alsof er
niets aan de hand is, ze prutsen wat aan het mos en vervolgen hun weg
over de berg. Rendieren zijn net zo gevaarlijk als koeien, niet dus.
De Samen (Lappen) houden deze beesten als semi-wild vee, gebruiken ze
voor de melk, het vlees en hun vacht.
We zijn op zoek naar een geschikte plek voor de tent, de laatste
kilometers van de eerste echt dag bevallen slecht noch goed, je bent
moe, wilt stoppen, erbij neer gaan liggen, anderzijds wil je verder,
er is de drang om door te lopen en nieuwe gebieden te verkennen, maar
op een gegeven moment moet je stoppen anders loop je je dood. Naast
ons meertjes, om ons heen bergen met toppen rond de 1700 meter, geen
echte reuzen, maar toch aardige jongens. Bij een ijzeren hangbrug
(die uiterst modern oogt boven de onstuimig stromende rivier) slaan
we de tent op, 24 kilometer gelopen, dat is genoeg.
woensdag 19 juli