maandag 17 juli
Een grijze lucht hangt boven het toendra-landschap, we passeren
ongemerkt de poolcirkel. De bomen dunnen uit, minder naaldbomen en
meer berken, stenen liggen tussen het mos. Abisko Ostra, waar we
tegen een uur of vijf aankomen, is ons eindstation. We maken de
rugzakken klaar, nemen snel een foto met de zelfontspanner en
beginnen te lopen. Alles voelt soepel aan, zelfs het gewicht van de
rugzak valt mee. We volgen de Kungsleden, een pad dat zich meer dan
900 kilometer van Midden naar Noord-Zweden uitrekt, klimmen door
een bosje omhoog. Van de verwachte muggen nog geen spoor, we zijn
opgelucht de bewoonde wereld verlaten te hebben, de wildernis mag ons
op nemen, hoewel wildernis, het pad met z'n loopplanken en zo, dat
heeft nog niet echt het karakter van de rauwe natuur, waar elanden,
beren en wolven zich in hun element voelen. Regen drizzelt, de lucht
trekt langzaam open. We moeten een rivier over, dat wordt waden,
redelijk snelle stroming, vrij koud water, maar goed te doen - het
zal de enige rivieroversteek van de hele tocht blijken. Charles is er
geen fan van, de kou trekt in z'n botten. Hij raadt me af zijn
handdoek te gebruiken, hij heeft last van kalknagels en eczeem, zijn
tenen zien er niet superaantrekkelijk uit, om z'n nagels te knippen
heb je in feite een fleks nodig.
We lopen langs een brede rivier, het is een geleidelijke aanloop
naar het echte berggebied. De tijden dat we als druistige jonge
jongens langs watervallen bergen beklommen teneinde meer dood dan
levend in een hut binnen te vallen, die tijden zijn voorbij, we zijn
verstandiger geworden, tenminste dat mag je verwachten. Charlie lijkt
niet te veel last te hebben van z'n hamstring, dat is een meevaller.
We eten een mueslireep bij een samenvista, een paar hutjes en een
typisch Lapse plaggenhut. Een man met een fors uitgevallen rugzak
wandelt voorbij, we groeten en bespreken de routes die we van plan
zijn te lopen - hij gaat om de berg Kebnekaise (met 2079 m Zwedens
hoogste berg) heenlopen, wij lopen naar het zuiden, richting Sarek.
De man zullen we nog wel tegenkomen.
Tussen berken door gaat het langs een meer. Alles wat we nu
lopen is meegenomen, het landschap is nog niet spectaculair, een
vreemd soort kalmte hangt over ons heen, het echte werk moet nog
beginnen, dit is slechts warmlopen. Op een verhoging in een
moerasgebied slaan we de tent op. Charlie trekt een muggennet over
z'n kop, ik niet. Het eten uit de oranje zakjes van Charlie smaakt
prima, ik heb zeewolf, die nog naar zeewolf smaakt ook, al weet ik
niet hoe zeewolf hoort te smaken. Charlie heeft al z'n materiaal en
voedsel ingeslagen bij Mulders in Limbricht, daar werkt Hans die
getrouwd is met een nicht van mij. Laatst was er een soort
familiefeest, ik was er niet bij, dat zei Hans ook tegen Charles,
dat ik er als enige niet bij was, ik ben ook de enige van de familie
die niet in Limburg woont, daar zal het mee te maken hebben zeker.
Maar ik zit niet in Lapland om mijn relatie ten opzichte van de
familie te overdenken, dat lukt ook niet: Charlie heeft zijn
verlangen om altijd en overal kampvuren te maken niet kunnen
bedwingen waardoor ik met m'n kop in een rookwalm zit. Denken heeft
in deze situatie weinig zin, het is wel goed tegen de muggen, maar
die kleine monsters zijn nog niet in zulke getale aanwezig dat je er
strontziek van wordt.
We bevinden ons in een dal omgeven door bergen van redelijk
formaat, nog geen echte grote jongens, maar met donkere wolken
dreigend rond hun toppen kruipend. Het licht is blauw, alsof het
vroeg in de ochtend is, het is twaalf uur. We kruipen in de tent,
installeren ons voor nacht, die redelijk koud is.
dinsdag 18 juli