dinsdag 25 juli

Vandaag volgt een overbruggingsstuk, althans voor je gevoel: het
landschap is niet meer zo spectaculair, we lopen langs Kutjaure, het
meer dat ik nog ken van m'n tocht met Marc en Guido. Het is niet de
mooiste naam voor een meer. Ons stempo ligt hoog, ik laat ook m'n
gedachten rennen. De plot van m'n nieuwe boek, dat een heuse roman
moet gaan worden, ontspint zich, zo is het makkelijk, het boek is
klaar alleen moet ik later nog opschrijven wat ik nu in m'n hoofd
heb. Maar dan zul je altijd zien dat het tegenvalt, dat het achter je
laptopje allemaal anders uit ziet en dat dan de zinnen helemaal niet
zo soepel op het beeldscherm verschijnen. Charlie zingt mee met
Robbie Williams op z'n mp3-speler, nu mag het.

Bij een grote hangbrug stoppen we met zingen en denken. Het stuk
vanaf hier heb ik al eens gelopen. Charlie vraagt of ik het niet raar
vind na dertien jaar weer hier terug te zijn. Ik zeg van niet maar
het is eigenlijk wel vreemd, het gekke is dat de afstanden in je
hoofd veel korter zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Je laat hele
stukken weg, alleen wat markeringspunten zoals een berg, een brug of
een waterval zijn blijven hangen. En van die markante punten zijn er
op dit stuk, op de brug na, niet veel. We blijven lopen, dat moet,
want als je niet meer loopt sta je stil en als je stilstaat kom je
niet vooruit. In feite doen we elke dag hetzelfde: lopen, rusten,
eten, lopen, drinken, lopen, eten, slapen, opstaan, eten, drinken,
lopen. Zo beschouwd is er niet veel aan, maar je weet dat het
landschap doordat je loopt verandert en dat je dus ergens uit gaat
komen, dat je ergens naartoe gaat, dat is al heel wat.

Bij Kutjaurestugan staat een man met een buik en een witte baard
joviaal lachend op ons te wachten, of is het op de vrouw die we
zojuist inhaalden? Het zal wel, wij gaan weer verder en die vrouw
gaat de hut binnen. Het is weer klimmen geblazen, van boven hebben we
een aardig overzicht, daar ligt Akka, daar komen we vandaan, zo zijn
we gelopen en hier zijn we nu. 'Thirsty. 'Hungry.' 'No water.' We
bouwen regelmatig de Zweedse man na, die zich aanstelde als en baby
en dan weer kruipen we in de huid van de Italiaan met z'n lage stem:
'Boes!' Je moet wat, voor lange gedachten en ingewikkelde dingen is
geen ruimte meer in je hoofd, je bent gewoon moe, niet kapot of zo
maar moe genoeg om slechts basale onzin uit te braken. Het is af aan
het koelen, alles wordt weer grijs, het plateau is bezaaid met
stenen, je zou er nog gek van worden. In de verte zie ik een verdacht
vierkante kei, dichterbij blijkt het het driehoekige dak van een
nauwkeurig getimmerde schuilhut te zijn. Dat wordt onze plek van
overnachting, geen tent en gerommel met de brander buiten, gewoon
binnen op een bankje zitten.

Je ziet dat hier een echte timmerman aan het werk is geweest,
nauwsluitend hout, nauwkeurig afgewerkt, er staat een kachel in de
hoek van de hut - alleen is hier nergens een boom te bekennen, je
moet zelf je hout meenemen wil je hier stoken. In de buurt zijn een
paar meertjes, er wordt hier veel gevist, we zien af en toe
helikopters laag overvliegen, we wanen ons dan niet in Vietnam omdat
we daar ook niet zijn en omdat we weten dat je hier een vlucht met
een helikopter kan regelen voor 800 kronen of zo, om te gaan vissen.
Het leuke aan dit landschap is dat je je er alleen te voet of per
helikopter kunt verplaatsen.

Charlie heeft dat lange Zweedse meisje nog lang niet uit z'n
hoofd gezet. Was ze wel zo lang als ik beweer? Ze was ongeveer in
mijn lengte, voor een meisje is dat best lang, je zou er supermodel
mee kunnen worden. Charlie dacht dat ze niet zo lang was. Ik probeer
net als hem aan haar gezicht te denken, maar wil het helemaal niet,
ik zie de donkere ogen van Cole en laat mijn vingertoppen in haar
kleine sproeten verdwijnen.


woensdag 26 juli