maandag 24 juli
De grijze vogels vliegen laag boven de grond, ze lijken wat te
spelen, draaien plotseling om in de lucht. Alles is open getrokken,
blauwe hemel, witte gletsjer, bruine en groene bergen. Charlie is
optimistisch en ziet een route naar een fikse col, ik ben gematigder.
We laten de rugzakken achter in de tent, dat loopt duizend keer
lichter. We lopen langs de rivier die van de gletsjer afkomt, het
water is grijs van het sediment dat wordt meegevoerd.
We staan met onze neus tegen de gletsjer aan, je hoort overal
water stromen onder het ijs, echt een veilig gevoel geeft dat niet,
toch stappen we op het ijs en schuifelen we omhoog. Diepe spleten in
het ijs dat de karakteristieke blauwe kleur heeft, we steken over. Ik
moet denken aan de boeken die ik als kleine jongen tijdens de zwemles
las omdat ik niet mocht zwemmen vanwege m'n oren, boeken over Scott
en Amundsen, beroemde poolreizigers, mannen die in een hevige
competitie op het ijs verwikkeld waren. Ik meen dat de Noor Amundsen
de eerste was die de zuidpool bereikte. Wij zijn, hier op deze
gletsjer (die overigens Oarjep Ruohtesjiegna heet, maar vraag me
niet om het uit te spreken), ver verwijderd van de zuidpool, we
zitten immers op bijna 70 graden noorderbreedte. We verlaten zonder
ongelukken de gletsjer en beginnen aan de beklimming van de middelste
top van de Ruohtes (1804 m). Als ware klimgeiten springen over de
rotsen, dat wil zeggen, we kruipen omhoog en moeten oppassen niet
hulpeloos met de losliggende platte stenen tegelijk naar beneden te
glijden. In de diepte een grillig gevormd gletsjermeer, boven ons de
brandende zon aan een staalblauwe hemel. Het klimmen schiet niet
geweldig op, de drang om de top te halen is bij mij geslonken tot
bijna nul. Het uitzicht vanaf hier is ook meer dan indrukwekkend: we
zien het complete dal waar we twee dagen doorheen hebben geploeterd
met rivieren die zich erdoorheen slingeren. Ik ga op een steen
zitten, Charlie wil verder. Ik zeg dat ik hem over een uurtje of zo
wel weer hier terug zie, en zie hem tegen de steile wand op steeds
kleiner worden. Als hij niet meer te zien is staar ik een tijdje naar
het meer, je ziet vanaf de gletsjer lichtbruin gruis het water
invloeien, traag maar gestaag. Kijken is hier vanzelf mediteren,
niets is lelijk, niets is gemaakt door mensenhanden, dus ook niets is
verpest, wat je ziet is de pure perfectie van de natuur. Ik pak wat
platte stenen en begin die op elkaar te stapelen, een handeling die
je automatisch verricht als je langer dan een half uur op een plek in
de bergen blijft zitten. Bouwen heb ik altijd al zien zitten, of het
nou Lego is, hout, of stenen op een berg. Je maakt iets. De torens
die ontstaan zijn mijn tekens op de berg, ze staan er waarschijnlijk
niet lang, maar toch. Charlie zwaait vanuit de verte. De top heeft
hij niet gehaald, hij is blijven steken op een onmogelijk steile
gletsjerwand, waar het betere steigijzerwerk aan te pas zou moeten
komen - we hebben geen bergbeklimmersgerei, zijn toch meer
langeafstandslopers die af en toe redelijk omhoog kunnen, maar niet
om toppen te bereiken.
We glijden via en sneeuwwand naar beneden en zijn vrij snel weer
bij tent. Opbreken, inpakken en de terugtocht wordt ingezet. Nu een
andere route, met wel een duidelijk pad. We komen meer mensen tegen,
Sarek is populair, maar dat we zelfs bejaarde vrouwen met kniebraces
tegenkomen, dat zet alles in een ander perspectief: wij maar denken
dat we pittig bezig zijn, dat we stoer zijn door de geijkte paden van
de Kungsleden en Padjelantaleden te verlaten om in de wildernis van
Sarek opgenomen te worden, lopen er doodleuk oma's rond die niet eens
goed ter been zijn. Maar goed, de natuur is van iedereen, dus ook
van vrouwen in de rollatorleeftijd. We kachelen in een hoog tempo
door, het lijkt wel of we uit Sarek wegsprinten. De zon begeleidt
ons uitbundig, de rugzak weegt wat ie weegt maar is allang niet meer
van lood, we hebben een groot deel van het gewicht opgegeten. We
lopen, en we lopen. De zon zakt, tegen de avond bereiken we een hut
(Kisurisstugan) waar we blijven. Het is wel eens lekker om op een
stoel te kunnen zitten en in een echt bed te slapen. Het meisje die
de hut beheert is een Lapse, ze maakt zich erg geliefd bij ons door
twee stukken zelfgebakken cake voor ons neer te zetten. Smaakt goed,
maar de blueberrymuffins van Cole blijven het allerlekkerst. We
drinken liters thee en in een hut liggen meestal kaarten, dus komen
we niet onder ons traditionele potje toepen uit. Ik verlies keer op
keer, wat ook al een traditie is, als ik een keer een potje win
stoppen we meteen, je moet op je hoogtepunt stoppen.
dinsdag 25 juli