PIRELLI
Raymond Cuijpers
In 1999 reed ik in een Napelsgele Opel Kadett door de Gotthard tunnel naar Milaan. De hete Italiaanse
zomerlucht stroomde door de openstaande ramen de wagen in. Ik luisterde al de hele weg naar een
cassette van Silver Jews en zong boven de rauwe gitaren en het geruis van de auto uit met de bedwelmend
kalme stem van David Berman mee. Op de ring van Milano volgde ik de borden San Siro. Ik moest het
stadion zien waar Gullit, Rijkaard en Van Basten vedettes zijn geworden. Het stadion ook waar de
onttakeling van een gouden generatie werd ingeluid door een klodder spuug in het krullende matje van
Voeller. Ik parkeerde de wagen op de immense en lege parkeerplaats naast het stadion en raakte
geimponeerd door het swingende beton van de constructie. Dit was de tempel van het voetbal, thuishaven
van Milan en Inter. Hier liep nu Ronaldo rond, de echte Ronaldo.
Ik bleef een tijdje naar het stadion staren en reed daarna de hele nacht door. Mijn onrust was groot,
ik kon niet op een plek blijven. De Kadett raasde door Noord-Italie, cipressen staken als heilige
silhouetten af tegen de nooit duistere hemel. Tegen de ochtend reed ik Genua binnen. Ik zocht naar
het stadion van Sampdoria en Genua, het Stadio Comunale Luigi Ferraris. Het lag midden in en woonwijk
die gebouwd was tegen de heuvels. Hier kende Gullit zijn revival nadat hij door Milan opzij was gezet,
hij speelde zo goed dat Milan hem weer terug wilde hebben. Ik bekeek het stadion vanaf een heuvel,
het zag eruit als een fort, met de vierkante torens op alle vier de hoeken.
Ik wilde door. Naar Florence, ik wilde op het veld staan waar Batistuta scoorde zoals nooit iemand
voor hem of na hem heeft gescoord, altijd gevolgd door een extatisch juichen. In de stad van de
Renaissance, de stad va Fra Angelico, Piero Della Francesca, Michelangelo, Leonardo Da Vinci, de stad
waar de David van Michelangelo op een plein staat, gracieus, gespierd, tartend, in zijn hele houding
ligt al het verslaan van Goliath besloten, daar reed ik naar het Stadio Comunale (nu Stadio Artemio
Franchi). Het was leeg, een poort stond open, ik liep naar binnen, zo door naar het veld. Ik zag
Gabriel Batistuta scoren met zijn hele ziel in het paars van Fiorentina en ik zag hoe moeilijk het
gras groeide in de verzengende Toscaanse hitte.
Ik moest door, door de heuvels, glooiend, niet groen van de lente, maar geel zoals mijn auto in de
hoge zomer, via Sienna, door naar Rome. Een achtbaansweg werd een grote asfaltvlakte waar opgewonden
Italianen in kleine autootjes op elkaar scholden en elkaar vervloekten. Ik stuurde de Kadett tussen
de bende door, reed langs het colosseum, door de binnenstad naar het Stadio Olimpico. In dezelfde
zomer waarin Nederland werd onttakeld kleurde Italië azuurblauw en werd iedereen gek van Toto
Schillaci die de Azzuri in de grote ovaal naar de halve finale schopte. Argentinië, met Maradona en
Caniggia, stopte de Italianen en werd zelf koeltjes door Brehme de das om gedaan, in de saaiste
finale ooit. Ik wilde zien hoe het veld waarop dit allemaal gebeurde eruit zag, maar ik werd tegen
gehouden door een strenge carabinieri. Het stadion van Lazio en AS Roma, van Totti en van de uiterst
stijlvolle strakke shirts. Van de extreemrechtse aanhang ook, wat ooit Paolo Di Canio in het shirt
van Lazio verleidde de rechterarm stijf en schuin omhoog de lucht in te steken. Ik moest weg van de
stadions, door naar de oudste weg, de Via Appia. En onderweg daarheen, in een anonieme buitenwijk,
zette ik de Napelsgele Opel Kadett station langs de kant en stond ik stil. Voor me hing de verlosser
zelf, drie maal, zwevend boven Rio en de oceaan, gehuld in het blauwzwart van Inter, armen gespreid,
kaalgeschoren hoofd, helderwitte nummer negen op de rug. De echte Ronaldo. Het wereldwonder. Tot
twee keer toe stortte hij in het gras van San Siro. Knie helemaal kapot. Hier in Rome zwevend nog,
in Milaan zijn lijdensweg vindend, zijn einde voor ons.
Het was een poster van Pirelli, de shirtsponsor van Inter. Ronaldo tilde een voet op, zijn voetzool
was bedekt met het profiel van een autoband. De spits als verlosser en als martelaar: Ronaldo,
Van Basten... Van Basten schoot in San Siro feilloos een dopje van een Italiaans bierflesje, wat
iets minder verheven is... maar dat billboard dus, in een stille buitenwijk van Rome, na mijn
kruistocht door Italië, dat was achteraf gezien een magisch moment. Het was een beeld waar ik me
als kunstenaar in spiegelde, hoog boven een baai zwevend, boven de wereld zwevend, als spits,
onaantastbaar en later dan toch geveld door blessures, door het leven, weer terug op aarde komen.
De beste kunstwerken laten je beseffen wie je bent, dat deden Michelangelo’s David en de fresco’s
van Fra Angelico en dat deed die poster van Ronaldo op dat moment ook, ik was een zwevend persoon
en ik moest naar de grond toe, naar de kern.
Dit stuk is eerder gepubliceerd in Creatie #70
BACK TO RAYMOND
BACK TO SUBSTITUTE