vrijdag 2 juni 2006

Net naar een opening gewest, van Olafur Eilason, die gast van die zon
in Tate Modern, dat krijg ik pas achteraf in de gaten. Zijn werk
hier, rommelige sculpturen, dat is helemaal niks. Ik wilde ook zo snel
mogelijk weg, weg van al die netjes, op het bekakte af, geklede
Duitsers, met hun glazen witte wijn en de semi-geanimeerde gesprekken
zoals ze op elke opening over de hele wereld gevoerd worden. Om te
kotsen!

In de Sommergarten van de Pfefferberg, waar ook die galerie
zit, staat een tv. Duitsland speelt een oefenwedstrijd tegen
Colombia, om alvast aan hun zwakke tegenstanders in de groep te
wennen. Ik bestel een flesje bier en ga op een bankje zitten. Een
groepje mensen zit beschaafd, bedeesd bijna, naar de wedstrijd te
kijken. Schweinsteiger scoort uit een vrije trap, Ballack heeft al
met een kopbal gescoord en Burowski maakt er met een diagonale
schuiver 3-0 van. Een wedstrijd van niks, de tijden dat Colombia
onder leiding van Valderrama alles en iedereen dood combineerde zijn
al heel lang voorbij. De mensen van de opening komen op het bier af
en de Sommergarten stroomt vol, best een gezellige plek. Maar ik mis
iemand met wie ik over de wedstrijd kan lullen, daarvoor moet ik dan
toch in de Zeeburgiakantine zijn.

Ik denk aan Cole, ze heeft in een ziekenhuis in Nijmegen
beenmerg gedoneerd, een pijnlijke aangelegenheid, zowat zes prikken
in de onderrug en een nacht in het ziekenhuis blijven. Ze doneert ook
bloed en heeft al eens tijdelijk een kind geadopteerd. Zeer sociaal,
dat zie ik mezelf niet doen. Wat ben ik toch een egoist, ik denk vaak
alleen aan mezelf, schrijf over mezelf, dat moet eens veranderen.
Beenmerg afstaan, dat is niet niks. Ze stuurt me een sms, dat alles
goed is gegaan.

Gefilmd in Prenzlauerberg (gisteren), Kreuzberg en Neukoelln. Met
felle zon is het niet goed filmen, het mooiste licht is ‘s avonds
tegen een uur of zeven, acht, als de zon laag staat en alles in een
warme gloed zet. Ik weet niet precies waarom ik film of wat het gaat
worden, een film over Berlijn, de mensen, de huizen, de straten, het
verkeer, de parken. In elke stad leven de immigranten in de
buitenwijken, Kreuzberg is Turks, Neukoelln ook. Hier in
Prenzlauerberg, waar ik zit, wonen de jonge mensen met banen en
kinderen, ik zie veel moeders met kinderen. Het verkeer is veranderd,
in de Torstrasse staat een eeuwige file, bestuurders zijn agressief,
fietsers niet gewenst. Ik gaf altijd hoog op over de hoffelijkheid in
het Berlijnse verkeer, daar is niets meer van over, het is een grote
ellende om je met je fiets tussen de auto‘s door te wringen.

Een Turks meisje staat dromerig leunend tegen een paal van een
verkeerslicht. Ik wil haar filmen, maar doe het niet, dan ben je toch
een soort voyeur, je zou eigenlijk toestemming moeten vragen, maar
dan gaat ze poseren, als ze het al wil, en is het spontane zoek, het
onwetende, terloopse, naar die momenten ben ik op zoek. Vooral in
Pernzlauerberg fietsen veel meisjes rond, die ik indie-meisjes wil
noemen, nonchalant gekleed, niet te netjes maar wel super vrouwelijk
met pony-kapsels en zo, ze komen erg zelfverzekerd over.

De vaste routes door de stad beginnen er langzaam in te slijten, naar
de supermarkt in de Kulturbrauerei, richting het internet-cafe in de
Kastanienallee, op de fiets naar Bahnhof Friedrichstrasse voor de
Volkskrant om te lezen wat het Nederlands elftal gedaan heeft.



(5 juni)