*


Het einde van het seizoen naderde, de tijd van contractaanbiedingen brak aan. Uit tegen Fortuna zaten alle mannen op de tribune, Stevens, de voorzitter, en natuurlijk Nol Hendriks, die in feite alles bepaalde, zonder hem bestaat de club niet. Ik speelde niet onredelijk en scoorde zelfs. Het was trouwens de eerste keer dat ik in de Baandert speelde, dat was eigenlijk nog mooier dan in De Meer, toen ik als kleine jongen in vak Noord achter de goal stond , droomde ik ervan ooit aan de andere kant van de hekken op het veld te staan. Ik stond er, het was welliswaar voor lege tribunes, maar toch. Het was magisch, het was zelfs zo dat ik daardoor nerveus werd. Maar het ging dus niet slecht.

Een week later moest ik bij Stevens op kantoor komen, hij zat er samen met mijn trainer. Stevens voerde het woord, hij was kort en duidelijk, een contract zat er voor mij niet in. Hij had zich laten informeren door verschillende mensen binnen de club, zei ie. Natuurlijk Hens Fischer, dacht ik. Het was een domper, ik had niet veel verwacht, maar toch stiekem gehoopt op een klein contractje. Niet dus. Het seizoen was nog niet afgelopen, we speelden nog een paar vriendschappelijke wedstrijden. Ik had er weinig trek in, wat mij betreft was het al afgelopen. Achteraf gezien, had ik op dat moment ook beter kunnen stoppen bij Roda.

We trainden nog, het was allemaal heel ontspannen. Alleen Plum had een contract gekregen, omdat ie zich overal had ingeslijmd, qua voetbalkwaliteiten was hij zeker niet de beste. Leon ging naar Fortuna, daar was de jeugdopleiding duizend keer beter dan bij Roda, en kregen bovendien jonge jongens een kans, bij Roda niet, daar werd gekocht en haalden alleen sommige verdedigers het. Dat was dat, tenminste als ik verstandig was geweest. Maar ja, je bent voetballer en als er wedstrijden zijn wil je voetballen. We speelden op het veld van een amateurclub tegen FC Twente. Het was lekker weer en er was veel publiek. Ik had er best zin in, het was spelen zonder druk, contract zat er toch niet in, lekker vrijuit voetballen. Ik weet nog dat ik nummer 8 droeg, dat nummer had ik normaal nooit, het was altijd 7 of 6. Ik was niet bijgelovig, maar sindsdien ben ik het geworden. De wedstrijd was een kwartier oud, het liep wel aardig. De scheidrechter floot geloof ik, maar ik wilde nog even met links de bal over de tegenstander heen wippen, die dacht daar anders over, hij had een harde trap naar voren in gedachten, een knal is sterker dan een wippertje; mijn enkel klapte dubbel en bovendien landde ik ook nog eens verkeerd op diezelfde enkel. Ik voelde m‘n voet verstijven, er kwam druk op alsof er een kussen omheen werd geblazen. Ik wist meteen dat het niet goed zat. Ik verliet de wedstrijd en koelde m‘n enkel tot aan de rust met stromend water. De verzorger tapete ‘m in, ik kon niet lopen. Ik ben met Berthil ter Avest, die ook in Maastricht woonde, meegereden. Hij zette me af bij het station, waar m‘n fiets stond. Fietsen ging wel. Die nacht sliep ik niet van de pijn.

Het was vrijdag, ik ben pas maandagochtend naar een dokter gegaan, die zei dat het er niet goed uitzag, de enkel was zo dik als een suikerbiet, ik vond het er ook niet goed uitzien. Ik moest meteen naar het ziekenhuis voor foto‘s. Een klein stukje bot onderaan het scheenbeen bleek afgebroken, ik moest in het ziekenhuis blijven; er werd meteen geopereerd. Er zou een pin in het bot geslagen worden om de boel bijelkaar te houden. Ik hoorde en zag de dokters en verpleegsters bezig tot aan de narcose. Ik besefte toen pas echt dat het einde prof-illusies was.


(foto)