DE BUURMAN
Raymond Cuijpers


Mijn buurman was een grote massieve man die hard kon praten. Zijn vuisten waren vormeloze
vleesklompen. De knokkels waren stuk voor stuk gebroken. 'Ik raakte hem zo,' zei hij en dan
duwde hij zo'n vleeshandschoen hard in je wang.


Hij was een zeefdrukker. In de studio die grensde aan de mijne had hij een apparaat staan waarmee
hij in z'n eentje duizend T-shirts per dag kon bedrukken. Het eerste wat hij me liet zien toen ik
in de onfrisse ruimte kwam, was een kleine foto van hemzelf. 'Dat ben ik in de bak,' zei hij
grijnzend. Waarom hij vast heeft gezeten heb ik nooit kunnen achterhalen. Wilde ik ook niet. Ik
wilde zo weinig mogelijk met hem te maken hebben. Maar hij was zo pregnant dat je wel hem moest
hendelen. Op die foto had hij geen baard en ook zijn haar was langer, waardoor ik eerst dacht dat
hij het niet was. 'Als je ooit shirts wil laten bedrukken, kom maar langs,' zei hij joviaal. Ik
knikte en verliet snel de studio die ik pas maanden later weer zou betreden. Leeg, de muren
besmeerd met stront en overal kots en blikken bier. Het viel me toen ook pas op dat zijn vloer
engelsrood beschilderd was.

Ik was in de studio getrokken omdat ik min of meer op straat lag. Ik bedoel, ik had geen geld en
geen huis. Het atelier mocht ik van iemand die ik kende gebruiken. Ik schilderde en had
verschillende baantjes waar ik weinig mee verdiende, maar genoeg voor eten, verf en doek. Ik sliep
op een oude slaapbank en had een kat die me gezelschap hield. De kat was zo'n beetje het enige waar
ik met de buurman op een normale manier over kon praten. Hij hield van beesten.
In de eerste week al werd er ingebroken. Ik was 's avonds wat gaan wandelen en had een raam open
laten staan. Toen ik terugkwam was het raam geforceerd en een spiegelreflexcamera en wat cd’s waren
weg. 'Klote Marokkanen,' zei mijn buurman. Het moeten jonge jongens zijn geweest, anders pas je niet
door dat raam. Meteen vertelde hij me een verhaal. Dat ze ooit ook bij hem probeerden in te breken.
Door het raam wilden ze komen. Maar hij lag er zelf, daar stond zijn bed, en hij trok keihard aan
een hand van een van die gastjes. 'Nooit meer gezien,' zei hij grimassend. Hij was nog redelijk rustig
toen. Dat was lang voor hij een relatie kreeg met een vrouw.

Aanvankelijk leek alles goed. Een vrouw, die met hem dronk in de deuropening, die met hem lachte en
die hem eten bracht. Ze had drie kinderen, van drie verschillende mannen vertelde hij me - hij
vertelde alles, je stond zo een uur in de deuropening te doen alsof je luisterde naar zijn
zeikverhalen. Die vrouw kwam op de fiets en soms met de kids in een grijze volkswagen station.
Sowieso zaten er veel gasten voor de deur van zijn studio. Bier drinken, roken, blowen, ouwehoeren.
Terwijl ik probeerde te schilderen hoorde ik de stem van mijn buurman, dwingend, dominant en vol met
vloeken. Hoe vaak heb ik niet willen schreeuwen: man hou toch je bek! Maar ik liet het achterwege,
bang als ik was om een vleesklomp in mijn gezicht te krijgen.

Die vrouw begon vaker te komen, dagelijks, 's ochtends, 's middags, 's avonds, de hele dag, en nacht.
De jongste van haar was een jongen, een jaar of vier, een etterbakje. Terwijl die twee lagen te
neuken in zijn studio liep dat ventje rond. Op een dag lag hij in het kanaal, vlakbij de studio's.
De buurman sprong meteen in het water en haalde het jochie eruit. Er zat toch een greintje mens in
hem. 's Nachts hoorde ik geschreeuw, ruzie, slaan. Ik raakte eraan gewend. Hij liet me littekens en
brandwonden zien. Had ze hem met een vork in de wang gestoken of een pan kokend vet over hem heen
gekiept. Hij toonde deze brandmerken trots, alsof het overblijfselen van een heroische strijd in
Vietnam waren. 'Ze is gestoord,' zei hij. 'Maar ik hou van haar.'

Het was zomer. Hij zat lange dagen in zijn deuropening. Af en toe kwam een bestelbus de T-shirts
ophalen die hij in dozen had gedaan. Het werd rustiger. Het leek erop dat het over was met die
vrouw. Ik maakte een paar schilderijen waar ik niet ontevreden over was en liep 's avonds naar het
kanaal om er de muggen te horen zoemen boven het doodstille wateroppervlak. Vaak lagen er in het
donker tientallen zeilboten voor de brug te wachten. Wanneer de brug openging gleden ze geruisloos
door.

De buurman zat met een rugbybal op een kruk voor zijn studio. Hij gooide me het ei toe. Ik probeerde
'm aan te nemen als een voetbal. Wat een vies gezicht opleverde bij de buurman. Hij deed me voor hoe
je een rugbybal moet vasthouden en gebaarde dat ik een meter of twintig bij hem vandaan moest gaan
staan. Hij wierp de bal. Ik ving hem en gooide het ding terug. We gooiden een tijdje en het leek
alsof we niet tussen hoge gebouwen stonden maar op een grasveld in het park of op een open plek in
het bos.

Die nacht hoorde ik glas breken. En geschreeuw. 'Laat me binnen!' Die vrouw weer. Ze was bezig het
ronde raam in de deur in te slaan. De buurman lag binnen en deed niet open. 'Ik betaal verdomme de
huur!' krijste ze. 'Laat me binnen!'
Ik luisterde een uur zonder iets te doen en vereenzelfdigde me met de buurman die hetzelfde deed.
Vanuit mijn beschutte bermrand tuurde ik naar voorbijrazende auto's op de snelweg. Een marter schoot
vanuit de struiken de weg op. Het diertje bleef even zitten en ik draaide mijn hoofd te laat weg.
Blauw zwaailicht vulde mijn studio. Vierkante stemmen. De vrouw werd afgevoerd. Ik viel in slaap.

De volgende ochtend stak de buurman zijn kop door het gebroken raam. 'Ik hou nog steeds van haar,'
zei hij.

Niet veel later kwam een grote pick-up van de gemeente voorrijden. Onder begeleiding van politie. Ze
sleepten alle meubels naar buiten. De buurman keek meewarig toe hoe zijn zeefdrukmachine in beslag
werd genomen en de rest van zijn meubels achteloos in de bak van de pick-up werd geslingerd.

Mijn kat wilde binnen. Het was zes uur of zo in de ochtend. Meestal kwam hij binnen en at ie snel
wat om vervolgens bij mij in bed te kruipen, in mijn oksel. Deze keer wilde de kat alleen eten en
weer naar buiten. Ik liep ook naar buiten. Het nevelde, ik trok een trui aan. Een krantenjongen reed
op een brommer voorbij. De kat verdween in een paar lage struiken. Ik liep naar het kanaal. Bij de
kade bleef ik staan. Het was een brede streep grijs water. Afval was door de wind en de stroming bij
elkaar gedreven en dreef traag als een klein eilandje langs. De ramen van de huizen aan de overkant
waren sporadisch verlicht. Ik huppelde wat op neer om warmer te worden. Ik keek nog eens naar het
eilandje. Vreemd dat het afval zo bij elkaar geklonterd was. Ik tuurde en merkte nauwelijks dat ik
naar de buurman aan het kijken was.

Zijn studio stond maanden leeg. Voor het raam was een stuk karton geplakt, dat na een tijdje begon
te rotten. De stilte rondom de ateliers was onwerkelijk. Ik keek vaak of ik de buurman ergens zag.
Een keer meende ik hem te zien bij een supermarkt. Hij, of de man die erg op hem leek, liep de
winkel uit met een papieren zak onder zijn arm. Het deed me aan Amerika denken. Maar waarschijnlijk
was hij het niet. Ik kan me nu zijn gezicht ook niet meer voor de geest halen. Probeer ik het dan
kom ik uit bij een jongen die ik kende op de lagere school. Een jongen met een grote moedervlek op
zijn wang en kortgeschoren haar. Hij kon niet goed voetballen en behoorde derhalve niet tot mijn
vrienden. Hij was de zoon van onze huisarts. Ze woonden in een groot landhuis buiten het dorp. Ik
kende hem verder niet goed.




BACK TO RAYMOND