De doorbraak van Ryan Donk
Kleedlokaal S2 ruikt naar terpentine, op de vloer zitten witte
verfvlekken, de schimmel op de wanden is verdwenen onder een
laag verse latex. Ik laat een straal heet water over me heen
komen en Henk zit op de roodgelakte houten bank in trainingspak.
We bespreken de training. Henk vond dat het goed ging, ik niet,
de jongens trainen slap, het lijkt of ze geen zin hebben.
Ik spoel de shampoo van me af en kijk hoe het schuim op het
water terecht komt dat zowat enkeldiep op de tegelvloer staat.
'Ze zijn bang om moe te worden,' zeg ik. Henk knikt naar de grond.
Vorig seizoen kampioen geworden, Henk zat in Suriname toen, voor
werk. Reserve eerste klasse zondag, dat spelen we nu, en het
niveau valt me tegen. Door de wand heen klinkt gejoel en geschreeuw
vanuit kleedlokaal 9, die gasten zijn na de training duizend keer
zo actief dan op het veld zelf.
Ik droog me af. Henk kleedt zich uit, hij heeft een stevig lichaam,
donker, massief, sterk. Ik doe mijn best om niet naar zijn lul te
kijken. 'Ryan doet het goed, he,' zeg ik om mezelf af te leiden.
Het is bloedheet in het hok, de verwarming staat als een gek te
blazen terwijl het pas eind augustus is. Het raam staat halfopen
maar nog zweet je je te barsten. Een trein passeert, de spoordijk
ligt pal achter de kantine, een horizontale flat in de nacht.
Twee jaar geleden droeg hij nog het wit van Zeeburgia. Een lange
slungelachtige jongen, rastahaar, die dromerig achterin liep,
alsof hij er niet was, loom, nonchalant, maar hij had de bal altijd.
Het was april, de competitie was in de beslissende fase beland, het
eerste had een periode gepakt maar had daarna een slechte reeks
neergezet. Ik zat op de tribune aan de lange zijde, in de buurt van
het groepje oude mannen dat zowat hun hele leven op die plek staat,
in een hoek tegen de kantine aangedrukt. De houten planken waren danig
verweerd en bemost, onkruid groeide uit de spleten tussen het beton,
complete struiken.
Naast me zat Marcel, onze Surinaamse kantinebeheerder en manus van
alles, ik noem hem altijd Marcello.
We keken naar de wedstrijd - ik was herstellende van een dubbele
beenbreuk en was meer aan het fietsen geslagen, maar de wedstrijden
van het eerste volgde ik nog wel. Ons eerste bestond voornamelijk uit
junioren die vrijwel allemaal waren vastgelegd door profclubs. Alleen
Ryan niet. Ik vond 'm in z'n spel op Henk Fraeser lijken, nonchalant en
dan plotseling een scheermes. Iedereen zag Fraeser als een schaver,
een ordinaire schopper, maar dat was ie niet, hij was in feite een
gracieuze verdediger die goed kon voetballen, althans, zo herinner
ik het me uit mijn Roda-tijd.
De oude mannetjes in hun hoek (de spionkop) mopperden wat af, toch sloeg
de afkeuring soms om in bewondering voor het vloeiende combinatiespel
dat die jonge gastjes lieten zien. De tribunes waren verder nauwelijks
bezet. We zaten behoorlijk comfortabel in de zon, de bomen die het veld
omgaven werden groen. 'Wie is die nummer 3?' vroeg ik aan Marcello.
'De zoon van Henk Donk,' zei hij met een trotse grijns, alsof het z'n
eigen zoon was. 'Hij is goed, he.' Hij speelde zo makkelijk, zo rustig,
als je hem zag zou je zeggen dat ie al jaren in het eerste speelde.
volgende pagina